De incidentie van niet-aids-definiërende maligniteit (NADM) neemt toe bij mensen met hiv.1,2 Er is bewijs dat het starten van antiretrovirale therapie (ART) bij een hogere CD4-telling geassocieerd is met een verminderd risico op NADM.3,4 In een Nederlandse studie werd onderzocht of het vroeg starten van ART na het verwerven van hiv het risico op NADM nog verder kan verlagen. Tijdens CROI 2024 presenteerde promovendus Iris van der Wulp, MSc (Amsterdam UMC) een poster met de resultaten van dit onderzoek.5
In 1998 werd het nationale observationele hiv-cohort ATHENA opgericht om de effectiviteit van antiretrovirale combinatietherapie aan te tonen. Vervolgens werd de HIV Monitoring Foundation opgericht door het Nederlandse Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport om ATHENA voort te zetten als een open cohort met als doel om de registratie en monitoring van alle mensen met hiv als een integraal onderdeel van hiv-zorg in alle 26 hiv-behandelcentra in Nederland voort te zetten.6
Mensen met hiv van 18 jaar en ouder uit het Nederlandse Nationale ATHENA-cohort werden geïncludeerd als zij geen bekende NADM-diagnose hadden en behandeling met ART begonnen tussen 1 januari 2000 en 31 december 2022. NADM en infectiegerelateerde NADM werden apart geanalyseerd. Mensen die ART begonnen in het eerste jaar na een laatst bekende negatieve hiv-test of met een gedocumenteerde primaire infectie werden gecategoriseerd als ’vroege ART‘, en alle anderen als ’late ART‘. Hazard ratio’s (HR) voor het ontwikkelen van NADM werden geschat door onaangepaste en aangepaste Cox-regressie. De aangepaste modellen werden gecorrigeerd voor gebruikelijke en hiv-gerelateerde factoren.
In totaal werden 23.891 deelnemers geselecteerd die binnen de inclusiecriteria vielen. Van hen waren 2.028 (8,2%) vroege ART-starters. Van alle deelnemers was 81,3% mannelijk, met een mediane leeftijd van 39,0 jaar en een mediane CD4-telling van 370/mm3 bij baseline. De mediane follow-upduur was 110 maanden (vroege ART-groep: 67 maanden; late ART-groep: 115 maanden).
Alle NADM
Bij de vroege ART-starters traden 26 NADM’s op tijdens 12.020 persoonsjaren follow-up (‘person years follow-up’, PYFU) (incidentieratio [IR] [95%-BI]: 2,2 [1,5-3,2]/1000 PYFU) versus 1.152 NADM tijdens 219.138 PYFU (IR [95%-BI]: 5,3 [5,0-5,6]/1000 PYFU) bij late ART-starters. In de onaangepaste analyse werd een significant verminderd risico op NADM geassocieerd met een vroege ART-start (HR [95%-BI]: 0,46 [0,31–0,68]). Na correctie was dit effect slechts licht verminderd (aHR [95%-BI]: 0,62 [95%-BI] 0,42-0,92]).
Infectiegerelateerde NADM
Wanneer er enkel naar de infectiegerelateerde NADM gekeken werd, traden er 8 gebeurtenissen op bij vroege ART-starters gedurende 12.082 PYFU (IR [95%-BI]: 0,7 [0,3-1,3]/1000 PYFU) versus 375 tijdens 221.865 PYFU (IR: 1,7 [1,5-1,9]/1000 PYFU) bij late ART-starters. Het vroeg starten met ART was geassocieerd met een significant lager risico op infectiegerelateerde NADM (HR [95%-BI]: 0,40 [0,20–0, 81]) in de onaangepaste analyse. In het multivariable model waren de resultaten vergelijkbaar met de volledige-NADM-analyse, maar niet statistisch significant (aHR [95%-BI]: 0,63 [0,30–1,32]).
In de huidige studie werden data verzameld uit het Nederlandse Nationale ATHENA-cohort. De resultaten van de analyse toonden aan dat het starten van ART binnen een jaar na het verwerven van hiv of tijdens de primaire infectie het risico verlaagt op niet-aids-definiërende maligniteiten ten opzichte van de situatie waarin later met ART gestart wordt. Dit was ook het geval wanneer alleen infectiegerelateerde NADM’s bekeken werden. De onderzoekers benadrukken het belang van vroege hiv-diagnose en -behandeling en concluderen dat er vervolgstudies nodig zijn om de impact op individuele maligniteiten te beoordelen.
Referenties