Tussentijdse analyse ROSETTA-register: resistentiepatronen van tweedegeneratie-integraseremmers bij hiv-1

november 2024 HIV Glasgow 2024 Max Teuwen

Integraseremmers (‘integrase strand transfer inhibitors’, InSTI’s) van de tweede generatie worden wereldwijd aanbevolen voor de behandeling van mensen met hiv-1. Echter, er is weinig bekend over risicofactoren en resistentiepatronen van tweedegeneratie-InSTI’s. Tijdens HIV Glasgow 2024 presenteerde Mafalda Miranda (UMC Utrecht) de tussentijdse resultaten van het internationale ROSETTA-register. Daarin worden genotypische en fenotypische gegevens verzameld van mensen met hiv-1 bij wie virologisch falen van tweedegeneratie-InSTI’s is opgetreden.1

De behandeling van volwassenen met hiv-1 is meestal combinatietherapie bestaande uit verschillende antiretrovirale middelen, waaronder een InSTI. Vanaf 2007 zijn de eerstegeneratie-InSTI’s raltegravir en elvitegravir op de markt toegelaten en in de afgelopen jaren zijn ook verschillende tweedegeneratie-InSTI’s (dolutegravir, bictegravir en cabotegravir) goedgekeurd voor de behandeling van mensen met hiv-1.

Studieopzet

In deze geplande tussentijdse analyse werden de demografische, klinische en genotypische gegevens geanalyseerd van de eerste 125 mensen met hiv-1 uit Afrika, Amerika en Europa die ten minste 6 maanden onafgebroken antiretrovirale therapie hadden gekregen en bij wie virologisch falen was opgetreden na behandeling met een tweedegeneratie-InSTI. Er was sprake van virologisch falen als de hiv-1-RNA-plasmaconcentratie bij twee achtereenvolgende metingen 50 kopieën/ml bedroeg of eenmaal 200 kopieën/ml bedroeg. Daarnaast werden resistentiemutaties tegen InSTI en hiv-1-subtypes bepaald door middel van sequencing. De mutaties werden gecategoriseerd volgens de International Antiviral Society (IAS)-USA drug resistance mutations list 2022. De hiv-1-subtypes werden gecategoriseerd volgens COntext-based Modeling for Expeditious Typing (COMET).

Resultaten

In totaal werden de demografische, klinische en genotypische gegevens van 125 mensen met hiv-1 (mediane leeftijd: 41 jaar; 73,6% man; 26,6% met aids; regio van herkomst: 10,9% Afrika, 46,2% Europa, 42,9% Noord- of Zuid-Amerika) geanalyseerd. De mediane duur van de antiretrovirale therapie was 23 maanden en de mediane duur tot virologisch falen optrad na behandeling met een tweedegeneratie-InSTI was 8 maanden. Bij alle 125 deelnemers trad virologisch falen op, waarvan bij 111 deelnemers (88,8%) na behandeling met dolutegravir, bij 10 deelnemers (8,0%) na behandeling met bictegravir en bij 4 deelnemers (3,2%) na behandeling met cabotegravir. Bij 33 deelnemers was er sprake van een resistentiemutatie (na falen dolutegravir: 28; na falen bictegravir: 3; na falen cabotegravir: 3). De volgende hiv-1-subtypes werden geïdentificeerd: A1, A6, B, C, D, F1 en G.

De mediane viruslast bij deelnemers zonder een resistentiemutatie verschilde niet statistisch significant met die van deelnemers met een resistentiemutatie (8.951 vs. 18.300 kopieën/ml; p=0,694). De mediane behandelduur bij deelnemers zonder een resistentiemutatie was statistisch significant korter dan de mediane behandelduur bij deelnemers met een resistentiemutatie (8 vs. 13 maanden; p<0,01). Resistentiemutaties werden vastgesteld bij 27 van de 69 deelnemers (39,1%) die eerder antiretrovirale therapie hadden ontvangen, vergeleken met 6 van de 55 deelnemers (10,9%) die deze behandeling niet hadden gekregen (p<0,001). Ook werden resistentiemutaties vaker vastgesteld bij deelnemers die eerder waren behandeld met een eerstegeneratie-InSTI vergeleken met patiënten die deze behandeling niet hadden gehad (12/24 (50%) vs. 21/100 (21%); p=0,004). Specifieke mutaties die alleen bij deelnemers voorkwamen die niet waren behandeld met een eerstegeneratie-InSTI, waren de G118R– en R263K-mutatie.

Conclusie

Uit de tussentijdse analyse van het ROSETTA-register, met 125 mensen met hiv-1 bij wie virologisch falen was opgetreden na behandeling met een tweedegeneratie-InSTI, blijkt dat diegenen die eerder zijn behandeld met een eerstegeneratie-InSTI vaker een resistentiemutatie ontwikkelen. Daarnaast bleek dat de duur tot het optreden van virologisch falen korter is bij personen zonder een mutatie, terwijl specifieke mutaties, zoals mutaties van G118R en R263K, exclusief voorkomen bij personen die niet eerder zijn behandeld met een eerstegeneratie-InSTI.

Referentie

1. Miranda MNS, et al. Clinical features and resistance patterns during second-generation INSTI failure: the ROSETTA registry. Gepresenteerd tijdens HIV Glasgow 2024; abstract O31.