Patiënten die een allogene hematopoïetische stamceltransplantatie (HSCT) ondergaan lopen een hoog risico op infecties, met name in de eerste zes maanden na de ingreep. De reden daarvoor is dat het eigen afweersysteem stilgelegd moet worden om te voorkomen dat het afweersysteem de vreemde stamcellen als indringer ziet en vernietigt. Recent onderzoek uit de Verenigde Staten laat echter zien dat het bestaande geneesmiddel posoleucel een antivirale respons oproept bij 95% van de patienten. Daarbij bleek het bijwerkingenprofiel bovendien gunstig te zijn. Het onderzoek is gepubliceerd in vakblad Clinical Cancer Research.
Posoleucel is een T-celtherapie die zich specifiek richt op 6 virale infecties die vaak voorkomen na een allogene HSCT. Namelijk:
Hoofdonderzoeker dr. Bilal Omar is kinderhematoloog-oncoloog bij het Texas Children’s Hospital. Hij legt uit: “De afgelopen jaren is in een handvol academische ziekenhuizen aangetoond dat virusspecifieke T-celbehandelingen met succes ingezet kunnen worden om virusinfecties in individuele patienten te behandelen. Maar daarvoor moesten voor elke patient afzonderlijk deze T-cellen gekweekt worden, en de tijd die dat proces kostte leverde beperkingen op voor brede inzetbaarheid van deze behandelingen. Maar recente ontwikkelen hebben het mogelijk gemaakt om een nieuwe generatie virusspecifieke T-celbehandelingen te ontwikkelen, die gewoon op de markt leverbaar zijn. Posoleucel is een van die nieuwe T-celtherapieën.”
In een fase II-studie werden werkzaamheid en bijwerkingenprofiel van posoleucel getest tegen 6 virussen bij 58 kinderen en volwassenen die een allogene HSCT hadden ondergaan als behandeling voor kanker of een hematologische aandoening. Al deze patienten hadden eerder geen baat gehad bij de standaardbehandelingen voor de genoemde virussen. Van de in totaal 70 virusinfecties die in de studiepopulatie voorgevallen waren kwamen CMV en BK-virus het vaakste voor.
De onderzoekers beschouwden een respons op posoleucel als compleet wanneer de virale lading afnam tot normale waarden, gepaard gaand met het verdwijnen van ziekteverschijnzelen. Van een partiele respons werd gesproken wanneer de virale lading met minstens 50% afnam, of de symptomen met minstens 50% verbeterden.
Het algehele reponspercentage binnen 6 weken na de eerste infusie met posoleucel was 95% (95% BI, 85,6-98,9) terwijl de afname in de virale lading 97% was. Van alle 46 patiënten met een enkelvoudige virusinfectie bereikten er 45 een partiele of complete respons binnen 7 weken. Bij de 12 patiënten met meerdere virusinfecties was dat 10 keer het geval.
De beste responsen werden gezien bij patiënten met adenovirus (n=12, respons 83%), BK-virus (n=27, respons 100%), CMV (n=24, respons 96%) en Epstein-Barr virus (n=2, respons 100%). Daarnaast was er een respons bij 3 van de 4 patiënten het herpesvirus 6, en bij alle vier werd een afname van de virale lading genoteerd. De enige patiënt met JCV overleed echter, na aanvankelijke stabilisatie van de ziekteverschijnselen.
Het bijwerkingenprofiel was aanvaardbaar. Cytokine release syndroom werd bij niemand vastgesteld, wel was er bij 22% van de patienten sprake van acute graft-versus-host disease (GVHD), maar bij het merendeel van hen was GVHD al vastgesteld voor aanvang studie. Slechts in 4 gevallen ging het om nieuwe diagnoses.
Omer en zijn team zien in de gunstige studieresultaten aanleiding om twee fase-III studies op te starten. In een studie moet onderzocht worden hoe posoleucel presteert in de behandeling van hemorragische cystitis die vaak wordt veroorzaakt door het BK-virus. De andere studie richt zich specifiek op de behandeling van adenovirus-infecties bij allogene HSCT patiënten. Voor geen van deze twee aandoeningen bestaat een effectieve behandeling, en de ziektelast en mortaliteit zijn significant. Daarnaast wordt onderzocht of posoleucel ook profylactisch ingezet kan worden.
Referentie