Articles

Griep: een onvermijdelijk kwaad of een oplosbaar probleem?

TvI - jaargang 13, nummer 4, september 2018

prof. dr. B.A.M. van der Zeijst , prof. dr. J.F. van den Bosch , prof. dr. A.L.W. Huckriede , dr. W. Luytjes , dr. A.C.T.M. Vossen

SAMENVATTING

Gemeten naar de vaccinatiegraad is het draagvlak voor het Nationaal Programma Grieppreventie afgenomen. De sterke variatie in de ernst van de jaarlijkse griep en de matige bescherming door de gebruikte vaccins spelen hierbij waarschijnlijk een rol. Dit artikel gaat in op de wetenschappelijke en logistieke uitdagingen van een goede bescherming tegen griep. Op de lange termijn moeten breed beschermende griepvaccins die meerdere jaren werkzaam zijn hiervoor zorgen. Op de kortere termijn valt er winst te behalen door kleinere vaccinverbeteringen en aanpassingen in de doelgroepen voor vaccinatie.

(TIJDSCHR INFECT 2018;13(4):104-109)

Lees verder

Zes maanden valganciclovir voor congenitale cytomegalovirusinfectie?

TvI - jaargang 11, nummer 2, april 2016

drs. J.W. Wieringa , F.A.J. Schornagel , dr. J.L.A.N. Murk , dr. A.C.T.M. Vossen

Samenvatting

In de studie van Kimberlin et al werd geen significant verschil gevonden tussen het gehoor van neonaten (‘best-ear’-analyse) met een symptomatische congenitale cytomegalovirusinfectie die zes weken of zes maanden behandeld waren met valganciclovir. Er werd een bescheiden, maar significant verschil gevonden ten voordele van de zes maanden behandelde groep met betrekking tot het gehoor van het totaal aantal oren (‘total-ear’-analyse) bij 12 en 24 maanden. Ons advies blijft om neonaten met een klinisch evidente congenitale cytomegalovirusinfectie met afwijkingen in het centrale zenuwstelsel gedurende zes weken te behandelen met valganciclovir ter voorkoming van (progressie van) gehoorverlies. In individuele gevallen kan langere behandeling overwogen worden in overleg met een expert en ouders.

(Tijdschr Infect 2016;11(2):52-6)

Lees verder

Kwantitatieve HBsAg: herontdekking van een bestaande bepaling

TvI - jaargang 10, nummer 4, augustus 2015

dr. G.J. Boland , dr. A.C.T.M. Vossen , dr. S. Harkisoen

Samenvatting

Het ‘Hepatitis B Surface Antigen’ (HBsAg) is lange tijd alleen als kwalitatieve bepaling gebruikt voor het vaststellen van een infectie met het hepatitis B-virus. In de afgelopen jaren werd de bepaling ook kwantitatief gebruikt. Het ‘Hepatitis B Surface Antigen’ is afkomstig van een RNA-transcript van het cccDNA in de met hepatitis B-virus geïnfecteerde hepatocyten. De replicatie van hepatitis B-virus (vorming van hepatitis B-virus DNA) verloopt via een ander RNA-transcript, het zogenoemde ‘pregenomic RNA’, door reverse-transcriptie. Deze laatste route wordt geremd door nucleos(t)ide analogen. Er wordt verondersteld dat de hoeveelheid ‘Hepatitis B Surface Antigen’ in het serum een betere reflectie is van de hoeveelheid hepatitis B-virus cccDNA in de lever dan het plasma hepatitis B-virus DNA. Kwantificering van het ‘Hepatitis B Surface Antigen’ kan met assays op de Architect-, de Elecsys- of de LIAISON-analysers uitgevoerd worden. Literatuur toont aan dat de verschillende assays goed met elkaar overeenkomen. De klinische relevantie van de kwantificering van het ‘Hepatitis B Surface Antigen’ ligt in de voorspellende waarde voor reactivatie van hepatitis B-virus bij inactief dragerschap en voor het voorspellen van een respons bij antivirale therapie met interferon-alfa en nucleos(t)ide analogen.

(Tijdschr Infect 2015;10(4):94-101)

Lees verder

Autochtone hepatitis E in Nederland

TvI - jaargang 9, nummer 3, juni 2014

dr. M. Knoester , dr. A.C.T.M. Vossen

Samenvatting

Hepatitis E is lange tijd beschouwd als een reizigersziekte. Sinds eind vorige eeuw weten we dat het hepatitis E-virus (HEV) ook in Europa kan worden opgelopen. De HEV genotypen die een rol spelen bij deze autochtone hepatitis E zijn genotype 3 en in mindere mate genotype 4. Deze genotypen circuleren onder varkens en wild (hert, zwijn) en gaan over op de mens via het eten van onvoldoende verhit vlees. Fecaal-orale mens-op-mens transmissie lijkt geen grote rol te spelen bij de verspreiding van HEV, mensop-mens overdracht via bloedtransfusies is wel beschreven. De diagnostiek berust op twee pijlers, serologie en polymerasekettingreactie (‘polymerase chain reaction’, PCR). Serologie is voldoende sensitief en specifiek om toe te passen bij immuuncompetente personen. Bij immuungecompromitteerde patiënten is HEV-RNA-PCR op plasma de diagnostiek van keuze. Autochtone hepatitis E verloopt bij het grootste deel van de geïnfecteerde personen asymptomatisch, maar kan in zeldzame gevallen leiden tot acuut leverfalen. Bij immuungecompromitteerde patiënten kan een chronische infectie ontstaan met risico op levercirrose. De seroprevalentie van anti-HEV-IgG is in Nederland ongeveer 30%. De incidentie van hepatitis E wordt geschat op 1% per jaar. Ongecompliceerde autochtone hepatitis E behoeft geen behandeling. Bij chronische hepatitis E is het van belang om de immunosuppressieve therapie te reduceren, daarnaast kan ribavirine-therapie bijdragen aan het klaren van de infectie. Een hepatitis E-vaccin is sinds kort geregistreerd in China, maar in de Nederlandse praktijk zullen preventieve maatregelen voornamelijk bestaan uit het voorkomen van consumptie van rauw (varkens)vlees en, in bijzondere gevallen, het nemen van contactisolatie maatregelen.

(Tijdschr Infect 2014;9(3):56-63)

Lees verder