TvI - jaargang 16, nummer 6, december 2021
drs. S. Cooijmans , dr. T. Sprong , dr. M.J.D. Dautzenberg , dr. A.S.M. Dofferhoff
Brucellose is wereldwijd 1 van de meest voorkomende bacteriële zoönosen, met jaarlijks 500.000 nieuwe infecties. In Nederland is de incidentie laag, mede daarom wordt de ziekte vaak niet of laat herkend. Besmetting vindt plaats door inname van geïnfecteerde, ongepasteuriseerde dierlijke voedselproducten, direct contact met geïnfecteerde dieren of via inhalatie van aerosolen. In eerste instantie bestaan de klachten vaak uit koorts, malaise, nachtzweten en artralgieën. Bij late herkenning is er een grotere kans op complicaties, zoals bacteriële endocarditis, meningo-encefalitis, osteomyelitis, nefritis en orchitis. De diagnose kan worden gesteld op basis van kweken of PCR van bloed, beenmerg of abcesinhoud, of door middel van serologie. De behandeling bestaat veelal uit doxycycline met gentamicine of rifampicine. Tijdige herkenning en behandeling van brucellose is van belang om een gecompliceerd beloop te voorkomen.
(TIJDSCHR INFECT 2021;16(6):218–22)
Lees verderTvI - jaargang 16, nummer 3, juni 2021
dr. A.S.M. Dofferhoff
Bij patiënten met een milde tot matig ernstige ‘community acquired pneumonia’ (CAP) die wordt behandeld met een β-lactamantibioticum of een fluorochinolon, kan volgens de huidige SWAB-richtlijn de behandelingsduur worden verkort tot 5 dagen, mits na 3 dagen behandeling een duidelijke verbetering is te zien.1 Dit advies geldt niet voor de patiënten die behandeld zijn met doxycycline, omdat daar geen studies naar zijn gedaan. Ook pneumonie veroorzaakt door Staphylococcus aureus of intracellulaire micro-organismen behoeven een langere behandelingsduur.
Het moge duidelijk zijn dat onnodig lange antibioticabehandelingen onder andere kunnen leiden tot grotere antibioticadruk in de populatie, met resistentie tot gevolg, meer bijwerkingen en meer kosten.
(TIJDSCHR INFECT 2021;16(3):104)
Lees verderTvI - jaargang 16, nummer 2, april 2021
dr. E.G.A. Karssemeijer , dr. R.J.W. Arts , dr. B. Mulder , dr. A.S.M. Dofferhoff
Malaria tertiana door Plasmodium vivax is de meestvoorkomende vorm van malaria buiten Afrika. Hoewel minder bekend, kunnen infecties met P. vivax – net als infecties met P. falciparum – ernstig verlopen, zelfs na de start van adequate behandeling. Aangezien alleen jonge reticulocyten en hun voorlopers door P. vivax worden geïnfecteerd, gaan P. vivax-infecties niet gepaard met hoge parasitemie in het perifere bloed. De parasitemie in het perifere bloed kan daarom niet worden gebruikt als maat voor de ernst van een P. vivax-infectie.
(TIJDSCHR INFECT 2021;16(2):51-4)
Lees verderTvI - jaargang 15, nummer 3, juni 2020
M. ter Avest MSc, drs. H.W.H.A. Fleuren , dr. A.S.M. Dofferhoff
Chloroquine en hydroxychloroquine zijn in de afgelopen maanden bij veel patiënten ingezet als potentiële behandeling voor COVID-19. Beide geneesmiddelen laten in vitro een remmend effect zien op SARSCoV-2, maar de tot nu toe beschikbare publicaties over klinische studies laten wisselende resultaten in vivo zien. Veel van de klinische studies bevatten kleine patiëntaantallen. Ook zijn diverse kanttekeningen te plaatsen bij de studieopzet en -uitvoer. Daarnaast blijkt uit verschillende onderzoeken dat het gebruik van deze middelen gepaard kan gaan met belangrijke en soms fatale bijwerkingen. Op dit moment is er onvoldoende bewijs om te bepalen of chloroquine en hydroxychloroquine effectief zijn bij de behandeling van COVID-19. Goede gecontroleerde, gerandomiseerde studies naar de effectiviteit van chloroquine en hydroxychloroquine bij COVID-19 zijn noodzakelijk, alvorens deze middelen als standaardbehandeling voor te schrijven.
(TIJDSCHR INFECT 2020;15(3):97-104)
TvI - jaargang 13, nummer 3, juni 2018
dr. A.S.M. Dofferhoff
Zweedse onderzoekers hebben een retrospectief onderzoek verricht bij patiënten met een non-β-hemolytische streptokokkenbacteriëmie (NHSB). De patiënten werden in 2 cohorten verdeeld, waarbij de onderzoekers bij het eerste cohort keken naar de correlatie tussen diverse patiëntkarakteristieken en het optreden van een infectieuze endocarditis (IE). patiënten werden geacht een IE te hebben als zij voldeden aan de gemodificeerde dukecriteria of bij wie bij obductie een endocarditis werd aangetoond. De daaruit volgende variabelen werden uiteindelijk gebruikt om een HANDOC-score te ontwikkelen, die vervolgens werd gevalideerd met het tweede cohort.
(TIJDSCHR INFECT 2018;13(3):97)
Lees verderTvI - jaargang 11, nummer 2, april 2016
prof. dr. D.M. Burger , E.J. Smolders , K.J.T. Grintjes , dr. A.S.M. Dofferhoff , dr. C.T.M.M. de Kanter , dr. J.P.H. Drenth
De komst van de ‘direct acting antivirals’ (DAAs) tegen hepatitis C-virusinfectie heeft de mogelijkheden voor een kortdurende, effectieve en veilige behandeling sterk vergroot. Een belangrijk aandachtspunt is evenwel het optreden van geneesmiddeleninteracties. ‘Direct acting antivirals’ zijn vaak substraat van CYP450-enzymen of membraantransporters zoals P-glycoproteïne (P-gp) of het ‘organic anion transporting polypeptide’ (OATP). Een aantal ‘direct acting antivirals’ vertoont ook een remmende werking op deze enzymen of membraantransporters betrokken bij de farmacokinetiek van andere geneesmiddelen. De recente meldingen van ernstige bradycardie door een mogelijke interactie van ‘direct acting antivirals’ met amiodaron toont aan dat interacties klinisch relevante effecten kunnen hebben. Elke professional betrokken bij hepatitis C-virus therapie dient daarom de grondslagen van geneesmiddeleninteracties met ‘direct acting antivirals’ te kennen, alsmede te weten welke groepen geneesmiddelen een grote kans op interacties met ‘direct acting antivirals’ hebben, en wat goede bronnen zijn die geraadpleegd kunnen worden met betrekking tot geneesmiddeleninteracties.
(Tijdschr Infect 2016;11(2):45-51)
Lees verderTvI - jaargang 9, nummer 5, oktober 2014
K. Grintjes , dr. A.S.M. Dofferhoff , dr. F. Stelma , dr. R.P.M. Koene , dr. R van Crevel , dr. M. Van den Muijsenbergh , dr. P. P. Koopmans
In Nederland wonen veel eerstegeneratiemigranten afkomstig uit landen met een hoge prevalentie van het hepatitis C-virus en hepatitis B-virus. Er zijn in meerdere steden in Nederland screeningsprojecten opgezet om meer inzicht in de prevalentie van hepatitis C-virus en hepatitis B-virus onder eerstegeneratiemigranten te krijgen. Het hepatitis C-opsporing onder migranten-project is als pilotstudy uitgevoerd onder eerstegeneratiemigranten afkomstig uit Egypte en Polen en betreft een gezamenlijk project van het Universitair Medisch Centrum St. Radboud en de GGD Nijmegen. Dit project richtte zich primair op het vóórkomen van hepatitis C-virus, daarnaast werden de deelnemers ook gescreend op een hepatitis B-virusinfectie. Aangezien de behandelingsmogelijkheden van hepatitis C de laatste jaren aanzienlijk zijn verbeterd, is het zinvol om zoveel mogelijk mensen met een hepatitis C-virusinfectie op te sporen en te behandelen. Het hepatitis C-opsporing bij migranten in Nijmegen-onderzoek werd uitgevoerd om na te gaan hoe vaak hepatitis C-virus-en hepatitis B-virusinfecties onder eerstegeneratiemigranten afkomstig uit Egypte en Polen voorkomen en tevens om bij te dragen aan meer kennis en bewustwording omtrent hepatitis C en hepatitis B onder eerstegeneratiemigranten. Patiënten met een infectie konden desgewenst in zorg komen bij het Universitair Medisch Centrum St. Radboud. In 2012 werden de eerstegeneratiemigranten afkomstig uit Egypte en woonachtig in Nijmegen benaderd en gescreend en in 2013 de eerstegeneratiemigranten afkomstig uit Polen. Voor benadering van de eerstegeneratiemigranten is een combinatie van strategieën gebruikt. In tegenstelling tot de Poolse eerstegeneratiemigranten werd bij de Egyptenaren gebruikt gemaakt van sleutelfiguren uit de eigen gemeenschap. Bij een selectie van de Egyptenaren is er, naast serologische hepatitis C-virustesten (ABBOTT hepatitis C-virustest, Architect Illinois, US), ook gebruik gemaakt van speekseltesten (Oraquick, OraSure Technologies, Bethlehem, US). Tweeëntachtig personen afkomstig uit Egypte werden benaderd, hiervan konden 36 personen worden getest (43,9 %). Er werd geen hepatitis C-virusinfectie vastgesteld. Eén persoon (2,7 %) bleek HBsAg positief en bij drie personen (8,3%) werd een doorgemaakte hepatitis B-virusinfectie aangetoond. Van de 475 eerstegeneratiemigranten geboren in Polen zijn 62 deelnemers getest ( 13,1%). Bij vier van hen (6,5%) werd een positieve hepatitis C-virusserologie gevonden, waarvan 3 (4,8%) een positieve HCV-RNA hadden, passend bij een chronische hepatitis C-virusinfectie. Acht mensen uit de Poolse groep eerstegeneratiemigranten (12,9%) hadden een hepatitis B-virusinfectie doorgemaakt. Het gebruik van sleutelfiguren uit de eigen gemeenschap blijkt cruciaal voor een goede opkomst bij dergelijke screeningsprojecten. Virale hepatitis kwam onverwacht vaak voor onder de Polen in Nijmegen. Opmerkelijk genoeg werd geen hepatitis C-virus gevonden in de groep eerstegeneratiemigranten afkomstig uit Egypte. Het gebruik van speekseltesten bleek voor de kleine groep eerstegeneratiemigranten afkomstig uit Egypte een praktisch uitvoerbare testmethode te zijn.
(Tijdschr Infect 2014;9(5):126-33)
Lees verderTo provide the best experiences, we and our partners use technologies like cookies to store and/or access device information. Consenting to these technologies will allow us and our partners to process personal data such as browsing behavior or unique IDs on this site and show (non-) personalized ads. Not consenting or withdrawing consent, may adversely affect certain features and functions.
Click below to consent to the above or make granular choices. Your choices will be applied to this site only. You can change your settings at any time, including withdrawing your consent, by using the toggles on the Cookie Policy, or by clicking on the manage consent button at the bottom of the screen.