Articles

Invasieve pulmonale schimmelinfecties tijdens COVID-19

TvI - jaargang 15, nummer SPECIAL, september 2020

E.B.D. Molendijk MSc, drs. E.A. de Kort , prof. dr. N.M.A. Blijlevens , prof. dr. P.E. Verweij

SAMENVATTING

Sinds het voorkomen van ‘Severe Acute Respiratory Syndrome CoronaVirus-2’ (SARS-CoV-2) wordt steeds meer bekend over het natuurlijk beloop van de virale infectie bij immuuncompetente en immuungecomprommiteerde patiënten. Bij immuungecomprommiteerde patiënten met een hematologische ziekte is het een relevante vraag of COVID-19 een risicofactor is voor een opportunistische infectie, zoals een invasieve pulmonale aspergillose of een Pneumocystis jirovecii-pneumonie. Hoewel invasieve pulmonale aspergillose wordt gerapporteerd bij patiënten die mechanisch worden beademd, moet de waarde van aanvullende diagnostiek om het onderscheid te maken tussen kolonisatie en infectie, verder worden geduid. P. jirovecii-pneumonie lijkt als opportunistische infectie tijdens COVID-19 geen rol te spelen.
(TIJDSCHR INFECT 2020;15(COVID-19-SPECIAL):13-8)

Lees verder

Azoolresistentie bij , waar staan we nu?

TvI - jaargang 14, nummer special, oktober 2019

Drs. J.B. Buil , prof. dr. B.J. Kullberg , prof. dr. P.E. Verweij

SAMENVATTING

Triazolen vormen de hoeksteen van de behandeling van aspergillose. De toenemende azoolresistentie in Nederland en de verhoogde sterftekans bij patiënten die ondanks resistentie worden behandeld met voriconazol hebben er echter toe geleid dat bij de diagnostiek voor en empirische behandeling van invasieve aspergillose rekening moet worden gehouden met azoolresistentie. Azoolresistente stammen zijn voornamelijk afkomstig uit het milieu, waardoor ook bij patiënten zonder voorbehandeling met azolen rekening moet worden gehouden met resistentie. Indien een Aspergillus fumigatus-stam is geïsoleerd, wordt geadviseerd om op azoolresistentie te screenen of een ‘minimal inhibitory concentration’-test te verrichten. Om de detectie van azoolresistentie bij kweeknegatieve patiënten mogelijk te maken, zijn moleculaire technieken ontwikkeld die op klinisch materiaal direct resistentiemutaties kunnen aantonen. Als gevoeligheid nog niet bekend is, wordt geadviseerd om de behandeling te starten met voriconazol of isavuconazol, in combinatie met liposomaal amfotericine B of een echinocandine. Indien gevoeligheid voor voriconazol vervolgens wordt bewezen, kan worden gede-escaleerd naar voriconazol of isavuconazol. Bij aangetoonde azoolresistentie wordt geadviseerd te behandelen met liposomaal amfotericine B.

Lees verder