TvI - jaargang 13, nummer 2, april 2018
dr. I.N. Vlasveld
Zeer krachtige en neutraliserende anti-hiv-1-antilichamen (bNAbs) kunnen de schadelijke effecten van een acute hiv-infectie mitigeren en daarmee op lange termijn het klinische beloop gunstig beïnvloeden, middels suppressie van de viremie en door het boosten van de humorale afweer. Nishimura et al. tonen met een apen/humaan hiv-model (SHIV) aan dat vroege behandeling met bNAbs kan leiden tot zeer lage waardes van viremie en langdurige controle van het virus door het induceren van T-celimmuniteit. De groep resusapen die werd behandeld met bNAbs werd vergeleken met een controlegroep van 3 resusapen die geen bNAbs kregen, maar behandeld werden met cART. De resusapen die mucosaal (n=6) of intraveneus (n=7) met SHIVAD8-EO waren geïnfecteerd ontvingen eenmalig een 2 weken durend regime met een combinatie van bNAbs (3BNC117 en 10–1074). De plasmaviremie was ondetecteerbaar gedurende 56 tot 177 dagen, afhankelijk van de bNAb-halfwaardetijd in vivo. Bij 6 van de 13 behandelde resusapen werd de virale ‘load’ ondetecteerbaar na een aanvankelijke virale ‘rebound’; de SHIV-controller-resusapen. Vier andere resusapen hadden gedurende 2 jaar lang behoud van hun CD4+ cellen en een erg lage virale ‘load’. Infusie van een T-celdepleterend anti-CD8β-antilichaam leidde tot een afname van het aantal CD8+ cellen en een snelle terugkeer van de viremie bij de SHIV-controller-resusapen. Daarentegen hadden alle resusapen die gedurende 15 weken werden behandeld met antiretrovirale therapie, gestart 3 dagen na de infectie, een persisterende virale ‘rebound’ na het staken van de therapie. Passieve immunotherapie tijdens een acute SHIV-infectie verschilt derhalve van cART in die zin dat bNAbs in staat zijn een krachtige CD8+ T-celrespons te induceren met langdurige virale suppressie tot gevolg.
(TIJDSCHR INFECT 2018:13(2):34-40)
Lees verderTvI - jaargang 13, nummer 2, april 2018
dr. S.E. van Roeden , dr. J.J. Oosterheert , dr. L.M. Kampschreur , dr. M.G.L. Leclercq , dr. M.E.E. van Kasteren , S. Shamelian , dr. P.C. Wever , dr. C.P. Bleeker-Rovers
Na de grote Q-koortsuitbraak in Nederland tussen 2007 en 2010 zijn enkele honderden chronische Q-koortspatiënten geïdentificeerd, en jaarlijks komen er nieuwe patiënten bij. Chronische Q-koorts is een zeldzame aandoening en literatuur over de behandeling van chronische Q-koorts is schaars. In de nasleep van de Nederlandse Q-koortsepidemie zijn verschillende aspecten van de behandeling van chronische Q-koorts onderzocht. Om clinici een leidraad te bieden voor de langdurige en complexe behandeling van chronische Q-koorts is dit artikel geschreven. Op basis van alle beschikbare literatuur en data uit de Nederlandse chronische-Q-koortsdatabase wordt besproken welke patiënten een indicatie voor antibiotische behandeling hebben, welke behandelmogelijkheden er zijn en hoe het effect van behandeling kan worden gemonitord.
(TIJDSCHR INFECT 2018:13(2):41-9)
Lees verderTvI - jaargang 13, nummer 1, maart 2018
M.A.N.P. van den Hurk , dr. J.M. Fonville , dr. H.S.M. Ammerlaan , C.M. Miedema , S. Sanders , I.T.M.A. Overdevest
Staphylococcus aureus is een van de meest voorkomende verwekkers van een bacteriëmie. Een Staphylococcus aureus-bacteriëmie (SAB) heeft een hoge mortaliteit, mede door een vaak gecompliceerd beloop met strooihaarden. Uit literatuuronderzoek blijkt dat een bundelaanpak en de betrokkenheid van een multidisciplinair antibioticateam de uitkomst van SAB significant verbeteren. We hebben retrospectief beoordeeld wat de invloed is van ons antibioticateam op de aanpak van SAB en op de mortaliteit en het recidiefrisico voor de patiënt. Tevens werd onderzocht welke onderdelen in het behandeltraject de meeste invloed hadden op de prognose van de patiënt.
(TIJDSCHR INFECT 2018;13(1):3-10)
Lees verderTvI - jaargang 12, nummer 6, december 2017
Ir, dr. M.C. de Vries , dr. B.C.G. Voordouw , dr. F.A.G. Reubsaet
Bacteriën werden al ingezet in de strijd ver voordat hun bestaan bekend was. Die dreiging is nog steeds aanwezig in de vorm van bioterrorisme. Om hierop voorbereid te zijn, moet allereerst goede diagnostiek beschikbaar zijn om de bacteriën die gebruikt kunnen worden, te identificeren. Het herkennen van bacteriën die zijn vermeld op dreigingslijsten, in combinatie met signalen zoals een ziektebeeld dat afwijkt van het reguliere beeld (bijvoorbeeld respiratoir in plaats van cutaan) en toename van het aantal gevallen buiten de endemische regio of het seizoen, kunnen wijzen op bioterrorisme. De aandacht richt zich, net als bij een natuurlijke uitbraak, op het behandelen van patiënten en eventueel blootgestelden, bronopsporing en de veiligheid van verplegend en laboratoriumpersoneel. Dit artikel behandelt het bewust verspreiden van humaan pathogene bacteriën en de consequenties hiervan voor de medische praktijk.
(TIJDSCHR INFECT 2017;12(6):186-95)
Lees verderTvI - jaargang 12, nummer 6, december 2017
N.A.T. van der Maas , dr. W.L.M. Ruijs , dr. N. Rots , dr. H.E. de Melker
Kinkhoest komt wereldwijd nog veel voor. Ondanks een continu hoge vaccinatiegraad is dat ook in Nederland het geval. De kinkhoestvaccinatie binnen het Rijksvaccinatieprogramma wordt aangeboden op 2, 3, 4 en 11 maanden. Op 4-jarige leeftijd volgt nog een herhalingsvaccinatie. Deze serie biedt goede bescherming vanaf ongeveer 6 maanden tot 8–9 jaar. Vooral jonge, nog niet (volledig) gevaccineerde baby’s hebben een hoog risico op kinkhoest en ook op een ernstig beloop en complicaties. In december 2015 heeft de Gezondheidsraad alle mogelijkheden om deze kwetsbare groep beter te beschermen systematisch onderzocht. De Gezondheidsraad concludeerde dat kinkhoestvaccinatie in het derde trimester van de zwangerschap de beste manier is om dit te bereiken. De antistoffen die worden overgedragen van moeder naar kind via de placenta beschermen het kind tot de eigen vaccinaties voldoende effect hebben. Kinkhoestvaccinatie in de zwangerschap wordt wereldwijd, onder andere in Engeland en België, steeds vaker toegepast, met een goede effectiviteit. Tot nu toe zijn er geen ernstige negatieve effecten van de vaccinatie aangetoond. Ondanks het feit dat de maternale antistoffen een remmend effect hebben op de antistofrespons van het kind op de eigen vaccinaties, is er 3 jaar na invoering in Engeland geen daling van de effectiviteit van deze kindervaccinaties gevonden bij kinderen van moeders die tijdens hun zwangerschap gevaccineerd zijn.
(TIJDSCHR INFECT 2017;12(6):196-202)
Lees verderTvI - jaargang 12, nummer 5, oktober 2017
dr. M.S. Arcilla , dr. J.M. van Hattem , dr. M.R. Haverkate , dr. M.C.J. Bootsma , dr. P.J.J. van Genderen , dr. A. Goorhuis , prof. dr. M.P. Grobusch , dr. A.M. Oude Lashof , dr. N. Molhoek , dr. C. Schultsz , dr. E.E. Stobberingh , dr. H.A. Verbrugh , dr. M.D. de Jong , dr. D.C. Melles , prof. dr. J. Penders
Internationaal reizen draagt bij aan de verspreiding van antimicrobiële resistentie. Wij onderzochten de acquisitie van ‘extended’-spectrum bètalactamase-producerende Enterobacteriaceae (ESBL-E) tijdens internationaal reizen, met een focus op de risicofactoren voor acquisitie, de duur van kolonisatie, en de transmissiekans in de thuissituatie. De data zijn eerder gepresenteerd in The Lancet Infectious Diseases. Binnen de prospectieve, multicenter COMBAT-studie, zijn 2.001 Nederlandse reizigers en 215 niet-reizende huisgenoten geïncludeerd. Ontlastingsmonsters en vragenlijsten over demografische gegevens, comorbiditeit, en gedrag werden verzameld voor, direct na en één, drie, zes en twaalf maanden na terugkomst. Monsters zijn gescreend op de aanwezigheid van ESBL-E. In monsters van direct na de reis zijn ESBL-genen gekarakteriseerd middels sequentieanalyse. Een PCR met speBIfieke primers voor de plasmidaal-gecodeerde beta-lactamasegenen TEM, SHV, en CTX-M groep 1, 2, 8, 9 en 25 is gebruikt om de aanwezigheid van ESBL-genen in vervolgmonsters te bevestigen. Multivariabele regressieanalyses zijn uitgevoerd om risicofactoren voor acquisitie en verlengde duur van kolonisatie te identificeren en een mathematisch model is ontwikkeld om de transmissiekans in de thuissituatie vast te stellen. 633 (34,3%) van 1.847 reizigers die ESBL-negatief waren voor de reis en die een monster hadden opgestuurd na terugkomst verwierven een ESBL-E tijdens internationaal reizen (95% BI 32,1-36, 5%), met de hoogste acquisitiepercentages onder reizigers naar Zuid-Azië (136/181, 75,1%, 95% BI 68,4-80,9%). Belangrijke risicofactoren voor ESBL-E-acquisitie waren antibioticagebruik tijdens de reis (gecorrigeerde odds ratio (OR) 2,69, 95% BI 1,79-4,05), reizigersdiarree die aanhield bij terugkomst (2,31, 95% BI 1,42-3,76), en pre-existente chronische darmziekte (2,10, 1,13-3,90). De mediane duur van kolonisatie na de reis was 30 dagen (95% BI 29–33). Vijfenzestig (11,3%) van de 577 reizigers bleven gekoloniseerd tot twaalf maanden na terugkomst. CTX-M enzym groep 9 ESBLs waren geassocieerd met een significant langere kolonisatieduur (mediane duur 75 dagen; 95% BI 48–102, p=0.0001). Transmissie werd gezien bij 13 (7,7%) van 168 huisgenoten. De transmissiekans van ESBL-E naar een andere huisgenoot was 12% (95% BI 5–18). Internationaal reizen levert een substantiële bijdrage aan de acquisitie en verspreiding van ESBL-E. Reizigers naar gebieden met een hoog risico op ESBL-E-acquisitie moeten worden beschouwd als potentiële dragers van ESBL-E tot 12 maanden na de reis.
(TIJDSCHR INFECT 2017;12(5):156-66)
Lees verderTvI - jaargang 12, nummer 5, oktober 2017
M.M. van Haaren , M.J. van Gils
De ontwikkeling van een hiv-vaccin is een moeilijkere opgave gebleken dan in eerste instantie werd gedacht. De grote variatie tussen verschillende hiv-virussen en hun snelle mutatiesnelheid zorgen ervoor dat de door een vaccin opgewekte immuunreactie bijzonder breed moet zijn, wil er volledige bescherming optreden. Binnen het hiv-vaccinveld bestaan twee grote onderzoeksrichtingen. Eén stroming richt zich op het induceren van breed neutraliserende antilichamen. Er is echter een andere stroming die probeert cytotoxische T-cellen te activeren. Binnen beide stromingen worden verschillende strategieën toegepast om dit te bewerkstelligen. Het lijkt waarschijnlijk dat beide richtingen uiteindelijk gecombineerd zullen worden voor een optimaal resultaat.
(TIJDSCHR INFECT 2017;12(5):148-53)
Lees verder