TvI - jaargang 11, nummer 6, december 2016
dr. M. Goeijenbier , dr. W. de Jong , dr. J.F.P. Wagenaar , dr. P.J. Wismans , dr. L. Slobbe
De pest, veroorzaakt door infectie met Yersinia pestis, is een ernstige systemische bacteriële infectie. Naast de drie historische pandemieën, waarvan de eerste reeds in de zesde eeuw beschreven werd, zijn meerdere kleine uitbraken en sporadische gevallen beschreven. Drie markante klinische presentaties van de pest zijn beschreven, namelijk builenpest, pest als septisch ziektebeeld en longpest; waarvan de eerst genoemde het meest frequent voorkomt. Antibiotica gestart vroeg na het ontwikkelen van klachten doet de overlevingskans fors toenemen. Zonder adequate behandeling kennen pestgevallen een zeer hoge mortaliteit variërend van 40% (builenpest) tot bijna 100% (longpest en septische pest). Veelal vindt transmissie plaats via knaagdieren (reservoir) naar de mens via een vector, in het geval van de pest een vlo. Er zijn echter ook genoeg gevallen bekend van transmissie zonder vector. bijvoorbeeld bij het in contact komen met besmet weefsel tijdens de jacht, op laboratoria of een directe mens op mens aerosol-transmissie. De laatste jaren beperken pestuitbraken zich met name tot landelijk Afrika en worden sporadische gevallen in Noord- en Zuid-Amerika beschreven. In dit overzichtsartikel gaan wij dieper in op de huidige epidemiologie en stand van zaken van Yersinia pestis.
(Tijdschr Infect 2016;11(6):198-204)
Lees verderTvI - jaargang 11, nummer 5, oktober 2016
dr. A.G. Vos , dr. N.S. Idris , dr. R.E. Barth , dr. K. Klipstein-Grobusch , dr. D.E. Grobbee
Een hiv-infectie gaat gepaard met een verhoogd risico op het ontwikkelen van cardiovasculaire ziekte. Om inzicht te krijgen in de onderliggende pathogenese is de afgelopen jaren veel onderzoek verricht naar de associatie tussen immuunmarkers en cardiovasculaire ziekte of carotis intima-media dikte in hivgeïnfecteerde patiënten. Dit artikel geeft een overzicht van de stand van zaken. Een systematische search werd verricht in PubMed, EMBASE en Cochrane in Juli 2014 waarbij alle artikelen vanaf 1996 werden geïncludeerd waarin een relatie werd beschreven tussen een immuunmarker en cardiovalsculaire ziekte of carotis intima-media dikte bij hiv-positieve volwassenen. De selectie van artikelen en data-extractie werd verricht door twee auteurs, onafhankelijk van elkaar. De analyse richtte zich op de meest frequent onderzochte immuunmarkers. Een reviewprotocol werd voor aanvang geregistreerd in Prospero (registratie nummer CRD42014010516). Veertig artikelen werden geïdentificeerd, waarvan 8 artikelen cardiovasculaire ziekte als uitkomst hadden, en 32 artikelen carotis intima-media dikte. C-reactieve proteïne, interleukine-6 en d-dimeer waren het meest frequent onderzocht in relatie tot cardiovasculaire ziekte: alle in vier van de acht studies. Genoemde immuunmarkers waren positief gerelateerd aan cardiovasculaire ziekte in drie van de vier studies. C-reactieve proteïne, interleukine-6 en oplosbaar vasculair cel adhesiemolecuul-1 (sVCAM-1) waren het meest frequent onderzocht in relatie tot carotis intima-media dikte. Geen van de immuunmarkers was geassocieerd met carotis intima-media dikte. De studies waren te heterogeen in patiëntpopulaties, keuze van immuunmarkers, statistische methodes en carotis intima-media dikteprotocollen om de data samen te kunnen voegen in een meta-analyse. Dit literatuuroverzicht laat zien dat er een relatie bestaat tussen C-reactieve proteïne, interleukine-6, d-dimeer en cardiovasculaire ziekte, maar een associatie tussen enige immuunmarker en carotis intima-media dikte kon niet worden aangetoond. Vervolgonderzoek zou zich moeten richten op longitudinale studies waarbij de keuze voor een immuunmarker zorgvuldig overwogen dient te worden, en waarin gebruik gemaakt wordt van gestandaardiseerde statistische benaderingen en protocollen met betrekking tot meting van de carotis intima-media dikte.
(Tijdschr Infect 2016;11(5):157-68)
Lees verderTvI - jaargang 11, nummer 4, september 2016
dr. C. Rokx , prof. dr. A. Verbon , dr. CA.B. Boucher
Genezing van het humaan immuundeficiëntie virus (hiv) is nog steeds niet mogelijk, ondanks veel en baanbrekend onderzoek. De oorzaak is dat hiv in het humane DNA van CD4 T+-lymfocyten integreert. Een deel van deze hiv-geïnfecteerde CD4+-T-lymfocyten differentiëren tot latent geïnfecteerde geheugencellen waarin nagenoeg geen transcriptie van hiv plaatsvindt. Hierdoor blijven deze cellen onopgemerkt voor het immuunsysteem. Deze latente hiv-geïnfecteerde cellen vormen het hiv-reservoir. De huidige generatie medicijnen, de replicatieremmers, hebben geen effect op het reservoir. Het is vanwege dit persisterende reservoir en de resulterende suboptimale immuunrespons dat hiv snel terugkeert in het bloed van patiënten als de antiretrovirale therapie wordt gestaakt. Bij de zoektocht naar genezing van hiv zal in ieder geval rekening gehouden moeten worden met dit reservoir. Genezing van hiv is mogelijk te bereiken door methodes te onderzoeken die het reservoir ofwel elimineren (steriliserende cure) ofwel controleren (functionele cure). Kennis van de laatste inzichten in de pathogenese van de hiv-replicatiecyclus en de vorming van het reservoir kunnen helpen om strategieën te ontwikkelen die de omvang van het reservoir kunnen beperken en mogelijk leiden tot cure. Momenteel zijn op dit gebied vier strategieën onderzocht bij mensen: het starten van antiretrovirale therapie tijdens een acute hiv-infectie, allogene stamceltransplantatie al dan niet in combinatie met intensieve inductietherapie, genetische manipulatie en het gebruik van ‘latency reversing agents’. Dit artikel geeft een overzicht van de laatste inzichten in de pathogenese van de hiv-replicatiecyclus, reservoirvorming en deze vier strategieën voor een genezing van hiv.
(Tijdschr Infect 2016;11(4):116-22)
Lees verderTvI - jaargang 11, nummer 4, september 2016
dr. B. Kesztyüs , dr. D. Cornish
Op de grens van Groningen en Drenthe bevindt zich sinds 1997 de primaire opvanglocatie voor asielzoekers. Door de enorme toestroom van vluchtelingen sinds begin 2014 werden artsen-microbioloog en deskundigen infectiepreventie van de ziekenhuizen in het Noordoosten van Nederland (Groningen en Drenthe) geconfronteerd met een aantal toevalsbevindingen bijzonder resistente micro-organismen (BRMO). Het hoge percentage resistente bacteriën bij asielzoekers en een beperkt aantal isolatiekamers heeft geleid tot een apart isolatie- en screeningsprotocol voor deze groep patiënten en in de ziekenhuizen te implementeren.
(Tijdschr Infect 2016;11(4):123-9)
Lees verderTvI - jaargang 11, nummer 3, juni 2016
dr. G.J. Boland , dr. F.I. Lieveld , dr. A.M. Newsum , dr. J.E. Arends , dr. A.M.J. Wensing , dr. J. Schinkel
De ontwikkeling van volledig orale direct werkende antivirale middelen’ is een enorme stap voorwaarts in de behandeling van infectie met het hepatitis C-virus, maar heeft ook tot nieuwe uitdagingen geleid. De nieuwe middelen hebben als aangrijpingspunten het NS3/4A (protease), het NS5A of het NS5B (polymerase) deel van het hepatitis C-virusgenoom. Hepatitis C-virus is enorm variabel als gevolg van de fouten die het polymerase maakt bij de replicatie waardoor allerlei polymorfismen aanwezig zijn of kunnen ontstaan tijdens therapie, waaronder zogenoemde resistentiegeassocieerde varianten. Aanwezigheid van NS3/4A- of NS5A-resistentiegeassocieerde varianten kunnen leiden tot therapiefalen, terwijl NS5B-resistentiegeassocieerde varianten zelden voorkomen. Kruisresistentie tussen verschillende antivirale middelen met hetzelfde aangrijpingspunt is aanwezig en speelt een rol bij herbehandeling van patiënten die op eerdere therapie faalden. Momenteel wordt het niet aanbevolen om standaard resistentiebepalingen uit te voeren. Resistentiebepaling kan wèl zinvol zijn bij patiënten die op eerdere direct werkende antivirale therapie gefaald hebben voor het bepalen van de vervolgtherapie.
(Tijdschr Infect 2016;11(3):73-80)
Lees verderTvI - jaargang 11, nummer 3, juni 2016
dr. A.G.C. Voordouw , dr. R. van Grootveld , dr. A. van der Hoeven , dr. M.J. van Hemert , dr. M.C.W. Feltkamp
Sinds 2015 zijn Zuid- en Midden-Amerika getroffen door een ongekend grote zika-epidemie. In dit artikel geven wij een indruk van wat er tot nu toe bekend is over zika en het zikavirus, en stippen daarbij diverse kennishiaten aan. Zo doet de epidemische golf waarmee het zikavirus zich nu verspreidt vermoeden dat de getroffen populatie immunologisch naïef is, maar immunologische data om dit te staven ontbreken dusver. Hebben er misschien veranderingen plaatsgevonden in het zikavirus of zijn vector waardoor zika zo’n vlucht heeft kunnen nemen, en welke rol spelen andere gastheren en andere, vectoronafhankelijke, transmissieroutes daarbij? Ook over het celtropisme, de pathogenese, en de epidemiologie van zika en zijn complicaties valt nog veel te leren. Gezien de snel opeenvolgende ontwikkelingen in dit veld is het een illusie om te veronderstellen dat deze publicatie een volledig en up-to-date beeld geeft. Desondanks hopen wij door te focussen op een aantal aspecten van virologische, epidemiologische en diagnostische aard een bijdrage te kunnen leveren aan de discussie rondom deze intrigerende epidemie.
(Tijdschr Infect 2016;11(3):81-91)
Lees verderTvI - jaargang 11, nummer 2, april 2016
prof. dr. D.M. Burger , E.J. Smolders , K.J.T. Grintjes , dr. A.S.M. Dofferhoff , dr. C.T.M.M. de Kanter , dr. J.P.H. Drenth
De komst van de ‘direct acting antivirals’ (DAAs) tegen hepatitis C-virusinfectie heeft de mogelijkheden voor een kortdurende, effectieve en veilige behandeling sterk vergroot. Een belangrijk aandachtspunt is evenwel het optreden van geneesmiddeleninteracties. ‘Direct acting antivirals’ zijn vaak substraat van CYP450-enzymen of membraantransporters zoals P-glycoproteïne (P-gp) of het ‘organic anion transporting polypeptide’ (OATP). Een aantal ‘direct acting antivirals’ vertoont ook een remmende werking op deze enzymen of membraantransporters betrokken bij de farmacokinetiek van andere geneesmiddelen. De recente meldingen van ernstige bradycardie door een mogelijke interactie van ‘direct acting antivirals’ met amiodaron toont aan dat interacties klinisch relevante effecten kunnen hebben. Elke professional betrokken bij hepatitis C-virus therapie dient daarom de grondslagen van geneesmiddeleninteracties met ‘direct acting antivirals’ te kennen, alsmede te weten welke groepen geneesmiddelen een grote kans op interacties met ‘direct acting antivirals’ hebben, en wat goede bronnen zijn die geraadpleegd kunnen worden met betrekking tot geneesmiddeleninteracties.
(Tijdschr Infect 2016;11(2):45-51)
Lees verder