OVERZICHTSARTIKELEN

Hyperimmunoglobulinen in de zwangerschap ter preventie en/of behandeling van congenitale cytomegalovirusinfecties

TvI - jaargang 9, nummer 4, augustus 2014

drs. J.W. Wieringa , dr. J.J.C. de Vries , dr. C. Van Oppen , dr. J.L.A Murk

Samenvatting

Congenitale infecties met cytomegalovirus vormen een belangrijk medisch probleem. In de afgelopen tien jaar zijn studies verschenen die aangeven dat de uitkomst voor het kind gunstig beïnvloed wordt wanneer zwangere vrouwen met een cytomegalovirusinfectie specifieke antistoffen (cytomegalovirus hyperimmunoglobulinen) ontvangen. Toediening van immunoglobulinen zou verticale transmissie en complicaties door cytomegalovirus voorkómen. De conclusies van deze studies hebben ertoe geleid dat in enkele landen primaire cytomegalovirusinfecties tijdens de zwangerschap actief opgespoord en behandeld worden. In dit overzichtsartikel bespreken wij de beschikbare literatuur over de behandeling met cytomegalovirus hyperimmunoglobulinen. Er is op dit moment onvoldoende bewijs dat behandeling met cytomegalovirus hyperimmunoglobulinen effectief is. Aanvullende studies zijn nodig om definitieve conclusies over de effectiviteit van behandeling te kunnen trekken.

(Tijdschr Infect 2014;9(4):97-104)

Lees verder

Hiv-testen bij mannen die seks hebben met mannen: de implicaties van frequenter testen en een nieuwe hiv-teststrategie

TvI - jaargang 9, nummer 4, augustus 2014

dr. E. Hoornenborg , dr. G.J. de Bree

Samenvatting

Ondanks diverse preventieprogramma’s en de introductie van combinatie antiretrovirale therapie is er de afgelopen jaren geen duidelijke afname geweest van het aantal nieuwe hiv-infecties onder mannen die seks hebben met mannen. Mogelijke verklaringen hiervoor zijn toegenomen virulentie, toename van seksueel risicogedrag en transmissie door personen die zich niet bewust zijn van hun infectie. Vaker testen en ‘opt-out’-strategieën hebben geleid tot een toename van het aantal hiv-diagnoses. Een specifieke groep die bijdraagt aan het in stand houden van de epidemie zijn personen met een acute infectie. Tevens laten recente studies zien dat het zeer vroeg starten van behandeling tijdens de acute fase van infectie geassocieerd is met remming van schade aan het afweersysteem en daarmee met een betere klinische prognose. Vanuit dit oogpunt is het stellen van vroege diagnose van acute infectie van groot belang. De recent in gebruik genomen vierde generatie ELISA hiv-test is in staat om zowel p24-antigeen als hiv-specifieke IgM en IgG te meten. De periode (‘window’) tussen hiv-expositie en een positieve vierde generatie ELISA is 15–20 dagen. Voor een vroegere diagnose is echter een hiv-RNA-test nodig die deze fase verkort tot ongeveer zeven dagen. Optimalisatie van test-strategieën waarbij laagdrempelig de vierde generatie ELISA gecombineerd wordt met een hiv-RNA-test zou geïncorporeerd kunnen worden in de routine diagnostiek ten einde hiv-infecties zo vroeg mogelijk na besmetting vast te stellen en patiënten tijdig te behandelen.

Lees verder

Bijwerkingen na vaccinatie: vergeet ze niet te melden!

TvI - jaargang 9, nummer 3, juni 2014

dr. A.C. Kant , H.C. Rümke

Samenvatting

Het Nederlands Bijwerkingen Centrum Lareb bewaakt de veiligheid van vaccins door onder andere het registreren, evalueren en analyseren van gemelde bijwerkingen. De afgelopen drie jaar ontving Lareb in totaal 4884 meldingen na vaccinatie. Het jaarlijkse aantal steeg van 1421 (2011) naar 1698 (2013). Dit komt voornamelijk door de stijging van het aantal meldingen van consumenten. Het aantal meldingen van zorgverleners daalde. Vaak gemeld werden: koorts, reacties op de injectieplaats zoals zwelling en/of ontsteking, huilen, hoofdpijn, spierpijn en malaise.

Opmerkelijk waren:

  • het aantal meldingen van langdurige vermoeidheid na een humaan papillomavirus-vaccinatie;
  • extreem dikke armen, bekend bij vierjarigen, nu ook gemeld bij negenjarigen en na de griepvaccinatie;
  • apneu-aanvallen bij prematuren, al bekend bij prematuren na een zwangerschapsduur < 28 weken, maar nu ook na een langere zwangerschapsduur van 28 - 35 weken.

Het melden van bijwerkingen is van belang voor een goede bewaking.

(Tijdschr Infect 2014;9(3):71-6)

Lees verder

Vaccinatie tegen Staphylococcus aureus-infecties

TvI - jaargang 9, nummer 3, juni 2014

prof. dr. J.A.G. van Strijp

Samenvatting

Door de toenemende antibioticaresistentie van Staphylococcus aureus worden vaccins tegen deze bacterie langzamerhand een noodzaak. Na decennia van onderzoek en klinische studies is er nog geen enkel vaccin. In het voorliggende artikel probeer ik uit te leggen wat hiervan de meest waarschijnlijke oorzaken zijn. Verder illustreer ik de wel bijzonder complexe pathogenese van Staphylococcus aureus in wat meer detail om duidelijk te maken dat juist micro-organismen die het immuunsysteem aan alle kanten ondermijnen, de moeilijkste zijn om vaccins tegen te ontwerpen. Naast deze immune evasie strategieën is de humane specificiteit van heel veel Staphylococcus aureus-virulentiefactoren een andere medebepalende factor in dit vaccin-falen.

(Tijdschr Infect 2014;9(3):64-70)

Lees verder

Autochtone hepatitis E in Nederland

TvI - jaargang 9, nummer 3, juni 2014

dr. M. Knoester , dr. A.C.T.M. Vossen

Samenvatting

Hepatitis E is lange tijd beschouwd als een reizigersziekte. Sinds eind vorige eeuw weten we dat het hepatitis E-virus (HEV) ook in Europa kan worden opgelopen. De HEV genotypen die een rol spelen bij deze autochtone hepatitis E zijn genotype 3 en in mindere mate genotype 4. Deze genotypen circuleren onder varkens en wild (hert, zwijn) en gaan over op de mens via het eten van onvoldoende verhit vlees. Fecaal-orale mens-op-mens transmissie lijkt geen grote rol te spelen bij de verspreiding van HEV, mensop-mens overdracht via bloedtransfusies is wel beschreven. De diagnostiek berust op twee pijlers, serologie en polymerasekettingreactie (‘polymerase chain reaction’, PCR). Serologie is voldoende sensitief en specifiek om toe te passen bij immuuncompetente personen. Bij immuungecompromitteerde patiënten is HEV-RNA-PCR op plasma de diagnostiek van keuze. Autochtone hepatitis E verloopt bij het grootste deel van de geïnfecteerde personen asymptomatisch, maar kan in zeldzame gevallen leiden tot acuut leverfalen. Bij immuungecompromitteerde patiënten kan een chronische infectie ontstaan met risico op levercirrose. De seroprevalentie van anti-HEV-IgG is in Nederland ongeveer 30%. De incidentie van hepatitis E wordt geschat op 1% per jaar. Ongecompliceerde autochtone hepatitis E behoeft geen behandeling. Bij chronische hepatitis E is het van belang om de immunosuppressieve therapie te reduceren, daarnaast kan ribavirine-therapie bijdragen aan het klaren van de infectie. Een hepatitis E-vaccin is sinds kort geregistreerd in China, maar in de Nederlandse praktijk zullen preventieve maatregelen voornamelijk bestaan uit het voorkomen van consumptie van rauw (varkens)vlees en, in bijzondere gevallen, het nemen van contactisolatie maatregelen.

(Tijdschr Infect 2014;9(3):56-63)

Lees verder

Hiv-1 integrase remmers, een goede aanwinst voor het antiretrovirale arsenal

TvI - jaargang 9, nummer 2, april 2014

prof. dr. S.A. Danner

Samenvatting

Integraseremmers (INSTI’s) vormen een goede aanvulling op het antiretrovirale arsenaal. De eerste INSTI, raltegravir, kwam in 2008 op de Nederlandse markt. Eind 2013 en -naar verwachting- in de loop van 2014 zullen respectievelijk elvitegravir (in een ‘quad-pill’-coformulering met de booster cobicistat, tenofovir en emtricitabine) en dolutegravir beschikbaar komen. In dit artikel worden effectiviteit, resistentiebarrière, geneesmiddelen-interacties, bijwerkingen en innamegemak van deze drie integraseremmers vergeleken. De conclusie is dat INSTI’s een plaats moeten krijgen in de lijst van aanbevolen eerstelijns antiretrovirale regimes.

(Tijdschr Infect 2014;9(2):30-6)

Lees verder

Malariavaccins: de huidige stand van zaken

TvI - jaargang 9, nummer 2, april 2014

dr. E.M. Bijker , dr. R.W. Sauerwein

Samenvatting

Een effectief vaccin tegen malaria zou van groot belang zijn voor de bestrijding van deze belangrijke infectieziekte, maar is tot op heden niet beschikbaar. Kandidaat-vaccins tegen specifieke stadia van de levenscyclus van Plasmodium-parasieten bevinden zich in verschillende fasen van klinische ontwikkeling. Veelbelovend zijn de pre-erytrocytaire vaccins, gericht tegen de sporozoieten en/of leverstadia; het subunit-vaccin RTS,S wordt getest in een fase III-studie in Afrika maar biedt vooralsnog dusdanig bescheiden bescherming dat de zoektocht naar effectievere vaccins noodzakelijk blijft. Een alternatief zijn levend verzwakte sporozoieten, die vrijwel volledige bescherming opwekken in het gecontroleerde humane malaria-infectiemodel. Bloedstadium-vaccins zijn gericht tegen aseksuele vormen die de klachten en complicaties veroorzaken, maar deze producten laten tot op heden geen bescherming zien. Transmissieblokkerende vaccins ten slotte zijn gericht tegen de seksuele stadia die verantwoordelijk zijn voor overdracht van de parasiet van mens op mug en daarmee verspreiding in de populatie; klinische ontwikkeling van dit type vaccin staat nog in de kinderschoenen. Concrete uitdagingen voor de nabije toekomst zijn 1) identificatie van nieuwe antigenen voor subunit-vaccins in combinatie met effectieve adjuvantia en 2) optimalisering van de productie en toediening van levend verzwakte sporozoieten. Financiële en politieke prioritering zullen cruciaal zijn voor succesvolle realisatie van een effectief vaccin.

(Tijdschr Infect 2014;9(2):37-42)

Lees verder