OVERZICHTSARTIKELEN

De nieuwe polyomavirussen en hun klinische relevantie

TvI - jaargang 8, nummer 3, juni 2013

dr. H.F. Wunderink , dr. M.C.W. Feltkamp

Samenvatting

De twee bekendste humane polyomavirussen zijn JC- en BK-polyomavirus, respectievelijk de verwekkers van progressieve multifocale leuko-encefalopathie en polyomavirus-geassocieerde nefropathie en hemorragische cystitis bij immuungecompromitteerde patiënten. Sinds 2007 zijn er maar liefst elf nieuwe humane polyomavirussen geïdentificeerd, waaronder het merkecelpolyomavirus (MC-polyomavirus) dat een causale rol speelt in het ontstaan van merkelcelcarcinomen en het trichodysplasia spinulosa (TS)-geassocieerde polyomavirus, de verwekker van trichodysplasia spinulosa bij immuungecompromitteerde patiënten. Karolinska Institute (KI)- en Washington University (WU)-polyomavirussen spelen mogelijk een rol bij luchtweginfecties. Humaan polyomavirussen 6, 7, 9 en 10, en de Malawi (MW)-, Mexico (MX)- en Saint Louis (STL)-polyomavirussen zijn vooralsnog niet geassocieerd met humane ziekte. In dit overzichtsartikel wordt stil gestaan bij deze recente ontwikkelingen en hun klinische relevantie, waarbij diagnostische en therapeutische overwegingen worden benoemd.

(Tijdschr Infect 2013;8(3):80-87)

Lees verder

Entecavir versus lamivudine als hepatitis B-profylaxe bij patiënten met een hematologische aandoening

TvI - jaargang 8, nummer 3, juni 2013

dr. L. Jansen , dr. J. de Bruijne

Samenvatting

Hepatitis B-virus (HBV-) reactivatie bij patiënten met immunosuppressieve therapie kan leiden tot acute hepatitis en leverfalen. In een retrospectieve studie uit Sydney, Australië, vergelijken Chen et al. de werkzaamheid van entecavir en lamivudine als profylaxe van HBV-reactivatie in patiënten met immunosuppressieve- of chemotherapie bij hematologische aandoeningen. In totaal zijn 40 patiënten met serologische aanwijzingen voor een chronische HBV-infectie (HBV-surface antigeen (HBsAg) positief) of doorgemaakte HBV-infectie (HBsAg-negatief, HBV-core anti-lichaam (anti-HBc) positief) die behandeld werden voor een hematologische aandoening geïncludeerd. Hiervan kreeg 65% entecavir (4 chronische- en 22 doorgemaakte HBV-infecties) en 35% lamivudine (11 chronische- en 3 doorgemaakte HBV-infecties). Eén patiënt met een doorgemaakte HBV-infectie ontwikkelde een HBV-seroreversie, waarschijnlijk vanwege voortijdig staken van entecavir. Een andere patiënt had een reactivatie van HBV, mogelijk gerelateerd aan lamivudineresistentie. Concluderend zijn zowel lamivudine als entecavir effectief als profylaxe tegen HBV-reactivatie. Entecavir heeft de voorkeur bij patiënten met detecteerbaar HBV-DNA.

(Tijdschr Infect 2013;8(3):75-79)

Lees verder

Behandeling van chronische hepatitis C als co-infectie bij hiv

TvI - jaargang 8, nummer 2, april 2013

dr. J.E. Arends , dr. M.A.A. Claassen

Samenvatting

In Nederland is 8% van de met hiv geïnfecteerde patiënten chronisch besmet met het hepatitis C-virus (HCV). De recente komst van de HCV-NS3 proteaseremmers (boceprevir en telaprevir) voor genotype 1 HCV-infecties luidt een nieuw tijdperk in voor de behandeling van deze chronische leverziekte. Net als bij HCV mono-infectiepatiënten gaat bij hiv/HCV co-infecties het percentage patiënten dat geneest fors omhoog tot rond de 70% door toevoeging van deze nieuwe middelen aan de huidige behandeling met peginterferon en ribavirine. Voorzichtigheid is echter geboden, daar er duidelijke interacties kunnen optreden tussen de HCV-proteaseremmers en de antiretrovirale middelen. Daarbij veroorzaakt deze nieuwe triple-behandeling veel bijwerkingen. Naast de twee HCV-NS3 proteaseremmers die de klinische praktijk bereikt hebben zijn er veel andere antivirale middelen tegen HCV in ontwikkeling. Deze zijn nu voornamelijk getest voor HCV mono-infectiepatiënten maar zullen op korte termijn ook worden ingezet bij hiv/HCV co-infectiepatiënten. Dit artikel geeft een overzicht van de huidige stand van zaken van de behandeling van HCV bij patiënten met hiv en kijkt voorzichtig naar de toekomst waarbij eradicatie van deze ziekte in Nederland, óók voor hiv-patiënten, tot de mogelijkheden behoort.

(Tijdschr Infect 2013;8:36-43)

Lees verder

Drug-resistente tuberculose: oude en nieuwe inzichten rond een wereldwijde epidemie

TvI - jaargang 8, nummer 2, april 2013

dr. S. Janssen , prof. dr. M.P. Grobusch

Samenvatting

De epidemie van resistente tuberculose neemt nog altijd toe in belangrijke delen van de wereld en vormt een grote bedreiging voor vele gezondheidszorgsystemen. Ondanks nieuwe ontwikkelingen op het gebied van diagnostiek en behandeling bestaat er een enorme ‘mismatch’ tussen de nieuwe inzichten in de onderzoekslaboratoria en de beschikbare middelen in de dagelijkse praktijk in endemische gebieden. Met het toenemende aantal immigranten uit endemische gebieden in Nederland is dit probleem ook voor de clinicus werkzaam in Nederland relevant. Dit artikel geeft een overzicht van de wereldwijde epidemiologie, de pathogenese van drug-resistentie in tuberculose en de belangrijkste nieuwe inzichten op het gebied van diagnostiek en behandeling.

(Tijdschr Infect 2013;8:44-52)

Lees verder

Ebola: een update

TvI - jaargang 8, nummer 1, februari 2013

M. Tijskens , M. D’Haeye , prof. dr. R. Colebunders

Samenvatting

Het ebolavirus behoort tot de meest virulente pathogenen voor de mens en kan binnen enkele dagen tot acute hemorragische koorts en tot de dood leiden. Ondanks de aanzienlijk toegenomen kennis van het virus, bestaat er meer dan 35 jaar na de ontdekking nog steeds geen specifieke therapie of vaccinatie voor. Naar aanleiding van de recente ebola-uitbraak in Uganda en in de Democratische Republiek Congo, wordt er hier een overzicht gegeven van wat er tot nu toe over het virus bekend is.

(Tijdschr Infect 2013;8:13-21)

Lees verder

Het hiv 1-vaccin Een overzicht van 30 jaar hiv 1-vaccinonderzoek

TvI - jaargang 8, nummer 1, februari 2013

dr. N.H. van Teijlingen , dr. D. van Baarle , dr. F. Miedema

Samenvatting

Hiv 1-infectie en aids zijn 30 jaar na de ontdekking van het virus nog steeds een wereldwijd gezondheidsprobleem. Een vaccin dat beschermt tegen hiv 1-infectie lijkt de meest effectieve manier om deze problemen te bestrijden, maar een dergelijk vaccin is vooralsnog niet ontwikkeld. Omdat de tot nu toe ontwikkelde virale vaccins, op één uitzondering na, alle werken via het opwekken van een beschermende antilichaamrespons, startte het hiv 1-vaccinonderzoek ook met het nastreven hiervan. Na tegenvallende resultaten in deze onderzoekslijn trachtte men bescherming te bewerkstelligen via een andere route; het opwekken van een cytotoxische T lymfocyt-respons. Na jaren van onderzoek en klinische vaccintrials waarin niet tot nauwelijks beschermende immuunresponsen konden worden opgewekt, is een beschermende vaccinatiestrategie echter nog steeds niet gevonden. Hiv-1 blijkt zowel antilichaam- als cytotpxische T lymfocyt-responsen te ontduiken door het veranderen en maskeren van epitopen. Het lijkt noodzakelijk een stap terug te doen en de grondbeginselen van het hiv 1-vaccinonderzoek te herzien. In dit artikel wordt het onderzoek van hiv-1 neutraliserende antilichamen en hiv 1-specifieke cytotoxische T-lymfocyten samengevat en wordt een overzicht gegeven van klinische trials met de tot nu toe ontwikkelde hiv 1-vaccins. Ook de hieruit voortvloeiende aanknopingspunten voor de toekomstige ontwikkeling van een hiv 1-vaccin worden belicht.

(Tijdschr Infect 2013;8:3-12)

Lees verder

Alarmerend hoge incidentie van hepatitis C-virus (HCV) herinfecties na behandeling van seksueel verworven acute HCV-infecties bij hiv-geïnfecteerde mannen die seks hebben met mannen in Amsterdam

TvI - jaargang 7, nummer 6, december 2012

dr. J. Schinkel , dr. F.A.E. Lambers , dr. X. Thomas , dr. R. Molenkamp , dr. D. Kwa , dr. K. Brinkman , dr. J.T.M. van der Meer , M. Prins , namens de MOSAIC (MSM observationele studie van acute infectie met hepatitis C) Studiegroep

Samenvatting

Recente gegevens wijzen erop dat de seroprevalentie van seksueel overdraagbare hepatitis C-virusinfectie onder mannen die seks hebben met mannen in Amsterdam zich stabiliseert. Er is echter weinig bekend over de incidentie van hepatitis C-virus-herinfectie bij mannen die seks hebben met mannen die behandeld zijn voor hun acute hepatitis C-virus infectie. Daarom is de incidentie van herinfecties bij hiv-geïnfecteerde mannen die seks hebben met mannen die hepatitis C-virus RNA negatief waren na behandeling van hun acute hepatitis C-virusinfectie bestudeerd. De studiepopulatie bestond uit hiv-geïnfecteerde mannen die seks hebben met mannen van twee grote hiv-poliklinieken uit Amsterdam die eerder werden gediagnosticeerd met een seksueel overgedragen acute hepatitis C-virus-infectie en die hepatitis C-virus RNA negatief waren aan het einde van de behandeling. Hepatitis C-virus herinfectie werd gedefinieerd als detecteerbaar hepatitis C-virus RNA bij personen die eerder hepatitis C-virus RNA negatief waren aan het einde van de hepatitis C-virus behandeling, waarbij uit een fylogenetische analyse bleek dat er een andere virusvariant aanwezig was dan voor de behandeling. Incidentiecijfer en cumulatieve incidentie van herinfectie werden berekend. Zesenvijftig personen die hepatitis C-virus RNA negatief waren aan het einde van de behandeling voor acute hepatitis C-virusinfectie werden geïncludeerd. Bij vijf van deze 56 gevallen bleek daarop volgend sprake te zijn van een recidief met hetzelfde virus en deze vijf personen werden niet meegenomen in de verdere analyse. Bij elf personen werd een herinfectie vastgesteld. De incidentie van hepatitis C-virus herinfectie bij deze groep was 15,2 per 100 persoonsjaren (95% betrouwbaarheidsinterval, 8,0–26,5). De cumulatieve incidentie was 33% binnen twee jaar. Bij deze studiepopulatie werd een alarmerend hoge incidentie van hepatitis C-virus herinfecties gevonden. Deze hoge incidentie demonstreert ten eerste de noodzaak voor preventieve maatregelen gericht op seksueel risicogedrag, ten tweede de noodzaak om na behandeling regelmatig de aanwezigheid van hepatitis C-virus RNA te onderzoeken en ten derde de noodzaak om bij een recidief met hepatitis C-virus viremie binnen zes maanden na het einde van de behandeling uit te sluiten dat het om een herinfectie gaat middels sequentieanalyse.

(Tijdschr Infect 2012;7:200-8)

Lees verder