TvI - jaargang 18, nummer 2, mei 2023
drs. A.L.J. van Delft , dr. R.A.G. Huis in ’t Veld , dr. C.H.S.B. van den Berg
Invasieve infecties met groep A-streptokokken (Streptococcus pyogenes) kunnen levensbedreigend zijn. De voornaamste behandeling van deze infecties bestaat uit ‘source control’ antibiotica en ondersteunende therapie. Op pathofysiologische basis kan er een rol zijn voor het geven van intraveneuze immuunglobulinen (IVIG) als aanvullende behandeling. Voor het geven van IVIG in de behandeling van necrotiserende wekedeleninfecties en ‘toxic shock syndrome’ is weinig solide bewijs. Toch lijkt het geven van IVIG een gunstig effect te hebben op de mortaliteit. IVIG wordt geadviseerd in de richtlijn Necrotiserende wekedeleninfecties en kan worden overwogen in de behandeling van ‘toxic shock syndrome’.
(TIJDSCHR INFECT 2023;18(2):44–9)
Lees verderTvI - jaargang 18, nummer 2, mei 2023
dr. T. Mulder , dr. L.G.M. Daenen , dr. A.D. van Zuilen , dr. F.M. Verduyn Lunel , dr. M.A. de Witte , dr. A.H.W. Bruns , dr. M.P.M. Hensgens
Ongeveer de helft van de volwassenen in Nederland heeft ooit een cytomegalovirus (CMV)-infectie gehad, waarna het virus latent aanwezig blijft in het lichaam. Bij mensen met een verminderde afweer, in het bijzonder na een solide orgaantransplantatie of een hematopoëtische stamceltransplantatie, gaat een CMV-infectie gepaard met een hoge morbiditeit en mortaliteit. Dit artikel geeft een overzicht van de verschillende uitingsvormen van CMV en van de strategieën om morbiditeit te voorkomen. Daarnaast wordt een aantal nieuwe antivirale middelen toegelicht (letermovir en maribavir) voor zowel profylaxe als behandeling van CMV-infecties.
(TIJDSCHR INFECT 2023;18(2):50–6)
Lees verderTvI - jaargang 18, nummer 1, maart 2023
E.P.M. den Drijver MSc, dr. J.J. Verweij , prof. dr. J.A.J.W. Kluytmans
Antibioticaresistentie is een toenemend probleem in de gezondheidszorg. Vooral bij de gramnegatieve bacteriën is er een grote verscheidenheid aan resistentiemechanismen voor verschillende antibiotica, zoals onder andere de bètalactamgroep. Naast de reeds veelvoorkomende ‘extended spectrum’-bètalactamasen, leveren de AmpC-bètalactamasen een significante bijdrage aan de resistentie van gramnegatieve bacteriën. Een deel van de resistentiemechanismen is al intrinsiek aanwezig op het chromosoom van de bacterie, maar deze resistentiemechanismen kunnen ook via plasmiden van bacterie op bacterie worden overgedragen. Dit laatste kan een significante factor zijn bij de verspreiding en toename van antibioticaresistentie. Dit artikel beoogt meer inzicht te geven in de achtergrond van de AmpC-bètalactamasen, alsmede de epidemiologie en de diagnostiek. Het biedt handvatten aan de arts-microbioloog en internist-infectioloog voor de diagnostiek, behandeling en preventie van verdere transmissie van dit resistentiemechanisme.
(TIJDSCHR INFECT 2023;18(1):8–15)
Lees verderTvI - jaargang 17, nummer 6, december 2022
dr. N. Rbia , dr. M. Grijsen , drs. M.C. Trompenaars , dr. E. Fanoy , drs. R. Joosten , drs. C.L.M. van Hees
Scabiës (schurft) is een huidaandoening die wordt veroorzaakt door de mijt Sarcoptes scabiei (var. hominis). Scabiës is de laatste jaren in opmars in Nederland, voornamelijk onder jongeren en studenten. Het meest kenmerkende symptoom van scabiës is hevige jeuk, die met name ’s nachts aanwezig is. De klassieke vorm presenteert zich met een polymorf beeld van papels, papulopustels/vesikels, erythemateuze noduli/nodi, crustae, gangetjes en krabeffecten. De voorkeurslocaties zijn gebieden met een dun stratum corneum. In dit overzichtsartikel worden epidemiologie, symptomen, pathogenese en transmissie, differentiaaldiagnose, diagnostiek en behandeling besproken.
(TIJDSCHR INFECT 2022;17(6):208–16)
Lees verderTvI - jaargang 17, nummer 6, december 2022
dr. K.S.M. Benschop , dr. ir. E. Duizer
Enterovirussen (EV’s) en parechovirussen (PEV’s) komen wereldwijd voor en kunnen een grote variëteit aan symptomen veroorzaken. De klinische EV/PEV-surveillance is primair gericht op het uitsluiten, dan wel bevestigen van poliovirus (PV) in fecesmaterialen die positief getest worden voor EV, en secundair op het monitoren van non-polio-EV’s (NPEV’s) en PEV’s in alle soorten EV- en PEV-positieve materialen. Door de toename van ernstige klinische presentaties wordt het monitoren van NPEV- en PEV-circulatie steeds belangrijker in de kliniek en voor de volksgezondheid. Het doel van deze studie is om zowel de epidemiologische en virologische karakteristieken van NPEV- en PEV-circulatie van 2015–2021 in kaart te brengen en om te onderzoeken in hoeverre PV adequaat werd uitgesloten in deze periode. De surveillance is een samenwerking tussen het RIVM en een landelijk dekkend netwerk van medische microbiologische laboratoria die EV/PEV-diagnostiek en/of typering verrichten (n=36). Gegevens omtrent EV/PEV-diagnostiek en/of typering van 2015–2021 zijn geanalyseerd en geven de detectie en circulatie van PV, NPEV’s en PEV’s en de verschillende typen weer per jaar en per maand (seizoen). Het aantal geteste klinische materialen is met de jaren toegenomen. Gemiddeld worden per jaar respectievelijk 28.740 en 18.718 materialen met een verdenking van een EV- of PEV-infectie getest. Het percentage positieve materialen schommelt tussen 5–9% (EV) en tussen de 1,5–3,5% (PEV). De SARS-CoV-2-pandemie en COVID-19-maatregelen hebben geleid tot een afname van de circulatie van NPEV’s en PEV’s, met name in 2020. De meeste EV- en PEV-positieve materialen werden voornamelijk in de zomer gevonden, met uitloop naar de herfst/vroege winter. In 2020 en 2021 was de detectie in de herfst/vroege winter echter hoger dan in de zomer. De NPEV-typen CV-A6, CV-B5, E-6, E-11, E-25, en EV-D68, en PEV-typen PEV-A1 en PEV-A3 werden frequent gevonden in de onderzochte periode. Op basis van de gegevens is het percentage getypeerde EV-positieve fecesmaterialen rond 60–70%; dit daalt door de studiejaren heen. Het percentage EV-positieve fecesmaterialen waarin PV is uitgesloten was echter lager en lag rond 50–60%. Dit komt doordat slechts een klein deel van de getypeerde EV-positieve fecesmaterialen waarin geen NPEV-type is geïdentificeerd, is gekweekt op PV-gevoelige cellen (L20B-cellen). Typering van EV- en PEV-positieve materialen is essentieel om de epidemiologische en virologische karakteristieken van NPEV- en PEV-circulatie in kaart te brengen, alsmede voor PV-detectie. Deze gegevens, en indien mogelijk in combinatie met klinische gegevens, worden gebruikt voor vroegsignalering en uitbraak/verheffingsonderzoek van NPEV’s en PEV’s voor het monitoren van potentiële bedreigingen voor de volksgezondheid.
(TIJDSCHR INFECT 2022;17(6):217–26)
Lees verderTvI - jaargang 17, nummer 5, oktober 2022
M.L.M. Prins MSc, dr. A.H.E. Roukens
Vaccinaties zijn een zeer effectief middel om infectieziekten te voorkomen in tijden van een epidemie of pandemie, en worden met name intramusculair of subcutaan toegediend. Een fractionele vaccindosering, toegediend in de papillaire dermis (intradermaal), kan echter even effectief zijn als een standaard dosering, toegediend in de spier. Dit komt door de ruime aanwezigheid van antigeenpresenterende cellen, zoals dendritische cellen, in de dermis. Deze cellen spelen een belangrijke rol bij het activeren van zowel de aangeboren als het verworven immuunsysteem, waardoor een snellere, effectievere immuunrespons optreedt. Naast de standaardmethode van intradermale vaccinatie (Mantoux- of tuberculine-huidtest), worden steeds meer andere intradermale vaccinatietechnieken ontwikkeld, zoals jet-injectoren en micronaaldpleisters, ook wel ‘arrays’ of ‘patches’ genoemd. Het belangrijkste voordeel van intradermale vaccinatie is het dosisbesparende effect, waardoor meer mensen met dezelfde vaccinvoorraad gevaccineerd kunnen worden. Wel moet de mate van dosisbesparing voor elk vaccin apart worden onderzocht. Daarnaast kan intradermale vaccinatie leiden tot minder systemische bijwerkingen en meer lokale bijwerkingen, hoewel deze over het algemeen mild zijn en vanzelf overgaan.
(TIJDSCHR INFECT 2022;17(5):168–74)
Lees verderTvI - 2022, nummer 4, september 2022
dr. X. Zhou , drs. R.H. de Kleine , dr. W.S. Lexmond , dr. E.H. Schölvinck , prof. dr. H.G.M. Niesters , dr. K.J. von Eije
In april 2022 meldde het Verenigd Koninkrijk aan de Wereldgezondheidsorganisatie een toename van het aantal gevallen met onbegrepen hepatitis en enkele gevallen van acuut leverfalen (‘acute liver failure’: ALF) bij relatief jonge, voorheen gezonde kinderen. Nadien hebben andere landen, waaronder Nederland, ook een toename gerapporteerd. Door het ontbreken van een eenduidige oorzaak is het opvallend dat frequent ook een adenovirus in het bloed bij deze kinderen werd aangetoond. Bij een deel van de patiënten is een actieve of doorgemaakte SARS-CoV-2-infectie aangetoond en werden daarnaast andere virussen gedetecteerd, waaronder ‘adeno-associated virus’ 2 (AAV-2) en herpesvirussen. Een combinatie van de SARS-CoV-2-infectie zelf of de effecten van de lockdowns met veranderde patronen van immuniteit en een hoge virale circulatie van adenovirus op een afwijkend epidemiologisch tijdstip, kunnen van invloed zijn op de huidige toename van hepatitis en pediatrische ALF. Vanwege deze onduidelijke relatie is het van groot belang om bij nieuwe gevallen adequate diagnostiek in te zetten. Op internationaal niveau wordt samengewerkt om snel de rol van het adenovirus, AAV-2, SARS-CoV-2 en de genetische predispositie te verhelderen.
(TIJDSCHR INFECT 2022;17(4):128–34)
Lees verder