Wat had een aristocraat uit Solna (de gedistingeerde buitenwijk van Stockholm), een heuse baron van Zweedse afkomst, in januari 1917 te zoeken in het afgelegen en stervenskoude Karasjok, bij de Noors-Fins-Russische grens? Zelfs de alwetende Tripadvisor geeft geen enkele hint waarom iemand dáár zou willen vertoeven: de afgezonderde Sami-nederzetting lijkt meer het decor van een rendiersleeritje onder het noorderlicht dan een aristocratisch verzetje. Achteraf bleek dat sleeritje precies waar baron Otto Karl von Rosen op uit was. De baron hield zich in Karasjok op in gezelschap van een paar louche types. Hij bleek in het bezit van dynamiet, klunzig verstopt in blikjes met het knullige label ‘Svea kott’ (‘Zweeds vlees’). Hij had ook flesjes curare, het verlammende gif dat meer thuishoort in de Amazone dan in de poolstreken. Tegenover de autoriteiten beweerde hij een Finse onafhankelijkheidsstrijder te zijn, op zoek naar wat avontuur tegen de Russen. Dat begrepen de Noren toch wel? In zijn in beslag genomen bagage vond men ook belastende kaarten en suikerklontjes. Suikerklontjes? Al deze reisgadgets deed de wenkbrauwen van de Noren fronsen. De baron en zijn kompanen werden vastgezet en uitgeleverd aan Zweden. De Noren waren blij van die nuffige baron af te zijn. Ze hadden geen idee dat ze getuige waren van de eerste episode van ‘moderne’ biologische oorlogsvoering.
(TIJDSCHR INFECT 2024;19(4):175–6)