SAMENVATTING
Enterovirussen (EV’s) en parechovirussen (PEV’s) komen wereldwijd voor en kunnen een grote variëteit aan symptomen veroorzaken. De klinische EV/PEV-surveillance is primair gericht op het uitsluiten, dan wel bevestigen van poliovirus (PV) in fecesmaterialen die positief getest worden voor EV, en secundair op het monitoren van non-polio-EV’s (NPEV’s) en PEV’s in alle soorten EV- en PEV-positieve materialen. Door de toename van ernstige klinische presentaties wordt het monitoren van NPEV- en PEV-circulatie steeds belangrijker in de kliniek en voor de volksgezondheid. Het doel van deze studie is om zowel de epidemiologische en virologische karakteristieken van NPEV- en PEV-circulatie van 2015–2021 in kaart te brengen en om te onderzoeken in hoeverre PV adequaat werd uitgesloten in deze periode. De surveillance is een samenwerking tussen het RIVM en een landelijk dekkend netwerk van medische microbiologische laboratoria die EV/PEV-diagnostiek en/of typering verrichten (n=36). Gegevens omtrent EV/PEV-diagnostiek en/of typering van 2015–2021 zijn geanalyseerd en geven de detectie en circulatie van PV, NPEV’s en PEV’s en de verschillende typen weer per jaar en per maand (seizoen). Het aantal geteste klinische materialen is met de jaren toegenomen. Gemiddeld worden per jaar respectievelijk 28.740 en 18.718 materialen met een verdenking van een EV- of PEV-infectie getest. Het percentage positieve materialen schommelt tussen 5–9% (EV) en tussen de 1,5–3,5% (PEV). De SARS-CoV-2-pandemie en COVID-19-maatregelen hebben geleid tot een afname van de circulatie van NPEV’s en PEV’s, met name in 2020. De meeste EV- en PEV-positieve materialen werden voornamelijk in de zomer gevonden, met uitloop naar de herfst/vroege winter. In 2020 en 2021 was de detectie in de herfst/vroege winter echter hoger dan in de zomer. De NPEV-typen CV-A6, CV-B5, E-6, E-11, E-25, en EV-D68, en PEV-typen PEV-A1 en PEV-A3 werden frequent gevonden in de onderzochte periode. Op basis van de gegevens is het percentage getypeerde EV-positieve fecesmaterialen rond 60–70%; dit daalt door de studiejaren heen. Het percentage EV-positieve fecesmaterialen waarin PV is uitgesloten was echter lager en lag rond 50–60%. Dit komt doordat slechts een klein deel van de getypeerde EV-positieve fecesmaterialen waarin geen NPEV-type is geïdentificeerd, is gekweekt op PV-gevoelige cellen (L20B-cellen). Typering van EV- en PEV-positieve materialen is essentieel om de epidemiologische en virologische karakteristieken van NPEV- en PEV-circulatie in kaart te brengen, alsmede voor PV-detectie. Deze gegevens, en indien mogelijk in combinatie met klinische gegevens, worden gebruikt voor vroegsignalering en uitbraak/verheffingsonderzoek van NPEV’s en PEV’s voor het monitoren van potentiële bedreigingen voor de volksgezondheid.
(TIJDSCHR INFECT 2022;17(6):217–26)