SAMENVATTING

Met de Russische invasie van Oekraïne in februari 2022 brak de grootste oorlog op het Europese continent uit sinds de Tweede Wereldoorlog. Dit leidt tot een vluchtelingenstroom die sindsdien niet meer is waargenomen en is een dubbele ramp voor de honderdduizenden vluchtelingen met een chronische aandoening: de voor hen noodzakelijke zorg is abrupt onderbroken. Opvang, humanitaire hulp en medische voorzieningen voor deze groep zijn daarom noodzakelijk. Nederland dient hier ook aan bij te dragen. Hiv is endemisch in Oekraïne en heeft een grote impact op de volksgezondheid. De hiv-epidemie is veel slechter onder controle dan in Nederland, met deficiënties in alle pilaren van de 90-90-90-doelen van de UNAIDS. Slechts 53% van de ruim 260.000 mensen met hiv in Oekraïne heeft een onderdrukte ‘viral load’ in plasma. Aids komt ongeveer 16 keer vaker voor dan in Nederland, met tuberculose (vaak multidrugresistent) als de meest voorkomende aids-definiërende aandoening. Omdat intraveneus drugsgebruik bij bijna de helft van de mensen met een nieuwe hiv-infectie wordt gerapporteerd, is verslavingszorg vaak nodig. Stigma is een groot probleem en de populatie lijdt onder virale hepatitiden, soa’s en een lage COVID-19-vaccinatiegraad. Op basis van de huidige situatie in Oekraïne heeft een groep Europese hiv-behandelaren, inclusief collega’s uit Oekraïne en Nederland, een kader ontwikkeld om te helpen met het prioriteren van de noodzakelijke zorg voor hiv in oorlogstijd. Hierin zijn 4 fasen gedefinieerd (‘immediate’, ‘urgent’, ‘consolidation’, ‘post-war’) die rekening houden met schaarste en medische urgentie. De hoekstenen zijn het garanderen van ononderbroken antiretrovirale therapie, preventie, en zorg voor belangrijke subgroepen, inclusief hulp bij oorlogstrauma waaronder ook PTSS en seksueel geweld. Vanuit dit kader geeft dit artikel praktische handvatten voor de hiv-noodzorg die Nederlandse zorgverleners zullen leveren en waarbij kennis van de Oekraïense hiv-epidemie meerwaarde heeft.

(TIJDSCHR INFECT 2022;17(3):84–90)