Op dit moment is het onduidelijk of de invloed van foetale blootstelling aan maternale antiretrovirale therapie (ART) verschilt op basis van het tijdstip van het starten van de therapie en hiv-gerelateerde factoren. Tijdens EACS 2023 presenteerde Sisanda Siqithi, PhD (Walter Sisulu University, East London, Zuid-Afrika) de uitkomsten van een studie waarin werd onderzocht wat het effect is van de timing van de start van maternale ART, de CD4-telling en de virale last op de geboorte-uitkomsten.
In de huidige praktijk ontbreekt een consensus over de invloed van verschillende hiv-gerelateerde factoren (timing behandeling, CD4-telling en virale last) op geboorte-uitkomsten zoals het geboortegewicht en vroeggeboorte. Zuid-Afrika kent het meest uitgebreide programma ter wereld voor de preventie van moeder-op-kind overdracht van hiv. Binnen deze populatie werd daarom onderzoek gedaan naar dit openstaande vraagstuk.
Het onderzoek betrof een retrospectieve cohortstudie waarin de gegevens werden geïncludeerd van moeder-kindparen die tussen 2015 en 2018 waren ingeschreven in het programma voor de preventie van moeder-op-kind overdracht van hiv in de Oost-Kaap in Zuid-Afrika. De primaire uitkomstmaat was de associatie tussen hiv-gerelateerde factoren (timing van initiatie ART, CD4-telling en virale lading) en geboorte-uitkomsten (doodgeboorte, laag geboortegewicht en vroeggeboorte). De gegevens werden geanalyseerd met behulp van een aangepaste Poisson-regressieanalyse.
In totaal werden de gegevens van 1.709 moeder-kindparen geïncludeerd, waarvan ongeveer 90% van de moeders behandeld werd met een eerstelijns ART. Daarvan kreeg 84,1% een behandelregime gebaseerd op tenofovirdisoproxil en 4,2% een regime niet gebaseerd op tenofovirdisoproxil.
Binnen de studie werden 24 (1,4%) baby’s doodgeboren. Van de levend geboren kinderen hadden er 302 (18%) een laag geboortegewicht en werd 27% te vroeg geboren. Er werd geen verband gevonden tussen het tijdstip van aanvang van de antiretrovirale therapie – preconceptie, eerste-, tweede-, of derde trimester – en vroeggeboorte. Een lage CD4-telling (<200 cellen/mm³) en maternale viremie bleken wel gerelateerd aan een verhoogd risico op vroeggeboorte.
Vrouwen die in het tweede trimester met antiretrovirale therapie begonnen, hadden een groter risico op het krijgen van een baby met een laag geboortegewicht in vergelijking met degenen die al voor de conceptie met ART waren begonnen. Maternale viremie (lage viremie en viremie) waren statistisch significant geassocieerd met een verhoogd risico op baby’s met een laag geboortegewicht. Er werd geen statistisch significante associatie gevonden tussen de maternale CD4-telling en een laag geboortegewicht.
Maternale viremie was op statistisch significante wijze geassocieerd met geboortecomplicaties, waaronder een laag geboortegewicht en vroeggeboorte. Deze correlatie werd niet gevonden tussen de geboorte-uitkomsten en het tijdstip van de start van de antiretrovirale therapie. Virale suppressie bij zwangere vrouwen met hiv zou volgens de onderzoekers geprioriteerd moeten worden.
Referentie
Siqithi et al. Association between the timing of maternal anti-retroviral therapy, CD4 count and viraemia, and birth outcomes. Gepresenteerd tijdens EACS 2023; abstract PS1.O4.