De ziekenhuisbacterie Clostridioides difficile (C. difficile) veroorzaakt naar schatting bijna een half miljoen infecties per jaar en kan diarree en ontsteking van de dikke darm veroorzaken. Amerikaanse onderzoekers en artsen hebben gemeten hoeveel toxine door C. difficile wordt geproduceerd in patiënten bij wie een infectie wordt vermoed en dit gecorreleerd aan de ziektelast van deze patiënten.
C. difficile-infecties (CDI) komen het vaakst voor bij oudere patiënten en/of patiënten met een verzwakt immuunsysteem, vooral bij ziekenhuispatiënten en bij patiënten die onlangs een antibioticakuur hebben gevolgd. Hoewel verschillende tests de aanwezigheid van C. difficile kunnen aantonen, was de kwantitatieve relatie tussen de aanwezigheid van C. difficile en de ernst van de ziekte nog niet duidelijk vastgesteld.
Toxineconcentraties in de ontlasting kunnen een invloed hebben op de ernst van CDI en op de gevolgen daarvan. De onderzoekers van Beth Israel Deaconess Medical Center correleerden daarom fecale C. difficile-toxineconcentraties met de ernst van CDI op baseline, aan CDI toewijsbare symptomen en recidieven.
Er werden in totaal 615 gehospitaliseerde volwassenen geïncludeerd (≥18 jaar) met CDI (acute diarree, positieve nucleïnezuuramplificatietest [‘nucleic acid amplified test’, NAAT] en intentie tot behandeling van CDI), die gevolgd werden voor 40 dagen na het begin van de infectie. De baseline toxine A- en B-concentraties in de ontlasting werden gemeten met behulp van Single Molecule Array. Proefpersonen werden geclassificeerd op basis van de ernst van de CDI (in vier groepen) en de resultaten binnen 40 dagen (overlijden, verblijf op de IC, colectomie en recidief).
In de totale populatie (n=615; mediane leeftijd: 68,0 jaar) hadden personen met ernstige ziekte op baseline hogere toxine A+B-concentraties in hun ontlasting dan degenen zonder ernstige ziekte (p<0,01).
Negentien proefpersonen (3,1%) hadden ernstige symptomen die primair werden toegeschreven aan CDI (groep 1). Deze groep had een hogere mediane toxine A+B (14.303 pg/mL [IQR: 416,0 tot 141.967]) dan proefpersonen bij wie CDI alleen bijdroeg aan de symptomen (groep 2: 163,2 pg/mL [IQR: 0,0 tot 8423,3]), proefpersonen met ernstige symptomen die niet gerelateerd was aan CDI (groep 3: 158,6 pg/mL [IQR: 0,0 tot 1795,2]) of proefpersonen zonder ernstige symptomen (groep 4: 209,5 pg/mL [IQR: 0,0 tot 8566,3]; p=0,003). Groep 1 had bovendien meer kans op detecteerbaar toxines (94,7%) dan de groepen 2 en 4 (60,5 en 66,1%; p=0,02).
Personen met recidief hadden hogere toxine A+B-concentraties (2266,8 pg/mL [IQR: 188,8 tot 29.411]) dan degenen zonder recidief (154,0 pg/mL [IQR: 0,0 tot 5864,3]; p<0,001) en daarnaast ook hogere percentages detecteerbaar toxine (85,7% versus 64,0%; p=0,004).
Bij CDI-patiënten correleerden detectie en concentratie van ontlastingstoxine met ernstige ziekte op baseline, ernstige aan CDI toe te schrijven syptomen en recidief, hetgeen de bijdrage van toxineconcentraties aan ziektepresentatie en het klinisch ziektebeloop bevestigt.
Referentie