Onlangs is een vaccin door de WHO goedgekeurd die klinische malaria in kinderen vermindert.1 Om malaria verder tegen te gaan is echter een hogere vaccinactiviteit nodig. In een fase I-studie, uitgevoerd in Mali (West-Afrika), werd de effectiviteit en het bijwerkingenprofiel van drie doses van het Plasmodium falciparum sporozoite (PfSPZ)-vaccin onderzocht. PfSPZ is een metabolisch actief, niet-replicerend, gehele malaria sporozoïeten-vaccin gericht tegen een gecontroleerde humane malaria-infectie of natuurlijke P falciparum-infectie.2
De studie includeerde 120 deelnemers in het hoofdcohort en 56 participanten in de pilotstudie. Deelnemers waren gezond, niet zwanger en tussen de 18 en 50 jaar oud. De pilotstudie was open-label en verdeelde patiënten in vier groepen: de controlegroep, één dosis van 4,5*105 PfSPZ, één dosis van 9*105 PfSPZ of drie doses van 1,8*106 PfSPZ. Het vaccin werd toegediend als directe veneuze inenting, in intervallen van 8 weken en gevolgd door homologe gecontroleerde malaria-infectie (de PfSPZ-uitdaging). De deelnemers in het hoofdcohort werden gestratificeerd op basis van dorp van afkomst en vervolgens 1:1 gerandomiseerd naar het ontvangen van drie doses 1,8*106 PfSPZ (n=60) of een zoutoplossing (n=60) op week 1, 13 en 19. De primaire uitkomstmaat was tolereerbaarheid en bijwerkingenprofiel bij minstens één vaccindosis. Het secundaire eindpunt was effectiviteit tegen een homologe malaria-infectie (in de pilotstudie) of een op natuurlijke wijze overgedragen P falciparum-infectie (hoofdcohort).
In de pilotstudie was na vijf weken bij geen van de deelnemers in de arm die drie doses PfSPZ ontving en bij één van de deelnemers in de controlegroep een positieve uitslag op het dikdruppeluitstrijkje. Bij nader onderzoek bleek uit de PCR-analyse dat 0/29 (0%) gevaccineerden en 8/15 (53%) van de controles P falciparum-parasieten in het bloed vertoonden na toediening van de gecontroleerde malaria. In het hoofdcohort hadden 32/55 (58%) van de gevaccineerde deelnemers en 42/54 (78%) van de placebobehandelde deelnemers een positief dikdruppeluitstrijkje op 24 weken na vaccinatie. De effectiviteit van het vaccin in het voorkomen van besmetting was daarmee significant. De hazardratio (HR) voor infectie was 0,51 bij verdeling volgens protocol (95%-BI: 0,20-0,70; log-rank p=0,0042) en in de ‘intention-to-treat’(ITT)-populatie was deze HR 0,39 (95%-BI: 0,04-0,62; p=0,033). Het risico op een positief bloeduitstrijkje was significant verlaagd bij vaccinatie in vergelijking met placebo. Bij vaccinatieverdeling volgens protocol was de risicoratio 0,24 (95-BI%: 0,02-0,41; p=0,031) en in de ITT-populatie was deze was deze 0,22 (0,01-0,39; p=0,041).
Het aantal bijwerkingen en lab-abnormaliteiten die optraden na de vaccinatie was beperkt, deze waren voornamelijk mild van aard en er werden geen grote verschillen gezien tussen de verschillende vaccinatiegroepen. Wel traden er vier gevallen van ernstig verhoogde transaminasen op; bij twee gevaccineerde deelnemers en bij twee personen in de placebo-arm.
CONCLUSIE
In deze fase I-studie werd een effectiviteit van 51% gerapporteerd in het voorkomen van natuurlijke P falciparum-besmetting bij mensen die driemaal gevaccineerd waren met het PfSPZ-vaccin. Deze effectiviteit is daarmee vergelijkbaar met eerder gerapporteerde 52%-effectiviteit bij een vijf-dosis-regime. Bovendien werden de vaccinaties goed getolereerd, met weinig en milde bijwerkingen.
Referenties